Wie is God eigenlijk? Ontwikkelt het beeld van Hem in de Bijbel?

In de Bijbel komen allerlei verwarrende teksten voor over wie God is. Ik beschrijf in dit artikel welke vragen dit bij me oproept. De hoofdvraag is: 1. Ontwikkelt het beeld van God in de Bijbel? En die mogelijke ontwikkeling wordt beschreven aan de hand van de volgende deelvragen: 1.1 Ontwikkeling van monolatrie naar monotheïsme in de Bijbel?, 1.2 Ontwikkeling van antropomorfisch godsbeeld naar transcedent?, 1.3 Ontwikkeling van behoorlijk wrede naar goede, liefhebbende God? En dan stel als ik slot de vraag: 2. Wat zegt dit over Goddelijke openbaring en het beeld dat we vandaag van God hebben?

Als korte korte appetizer voor het artikel. Lees deze verzen uit psalm 18 eens, is dit hoe u God voor zich ziet?

Psalm 18
8 Toen schudde en schokte de aarde,
de bergen trilden op hun grondvesten,
beefden omdat Hij vlamde van woede,
9 rook steeg op uit zijn neus,
verterend vuur kwam uit zijn mond,
Hij spuwde hete as.
10 Hij schoof de hemel open en daalde af,
duisternis onder zijn voeten,
11 Hij besteeg de cherub en vloog,
zwevend op de vleugels van de wind.
12 Hij maakte van het donker zijn schuilplaats,
trok een tent om zich heen
van duister water, dichte wolken.
13 Een vuurgloed ging voor Hem uit,
wolken joegen voort, hagel en gloeiende as.
14 De donder van de HEER klonk aan de hemel,
de Allerhoogste verhief zijn stem:
hagel en gloeiende as.
15 Hij schoot zijn pijlen en sloeg de vijanden uiteen,
wierp zijn bliksemschichten en verdreef hen.

Hier verteld David hoe God hem hielp door een oud Bijbelgedeelte te gebruiken waar een beeld van God opduikt dat bijna lijkt op de strijd- of zelfs dondergoden van allerlei andere volken.  Dit lijkt een heel andere God dan de God in Paulus’ brieven bijvoorbeeld. Vanaf nu ga ik in op de mogelijke verschillen in godsbeelden aan de hand van de eerder genoemde vragen:

1. Ontwikkelt het beeld van God in de Bijbel

1.1 Ontwikkeling van monolatrie naar monotheïsme in de Bijbel?

Ik heb drie vragen over wie God eigenlijk is en begin met misschien wel de meest uitdagende: was God vroeger eigenlijk een van de vele goden die bestonden voor de Joden? Zijn er in de Bijbel sporen van polytheïsme of op z’n minst monolatrie (het dienen van 1 god, maar het bestaan van andere goden niet ontkennen)? Er zijn vele Bijbelverzen waar op z’n minst de indruk wordt gewekt dat de auteur het over meerdere goden heeft als hij het over God heeft, of erkent dat ze bestaan. Een lijst met voorbeelden: 

  • “En God zeide: Laat ons mensen maken, naar ons beeld, naar onze gelijkenis” (Genesis 1:23). 
  • In het Bijbelverhaal van de toren van Babel staat: “Kom aan, laat Ons nederdalen, en laat Ons hun spraak aldaar verwarren, opdat de een de taal van den ander niet hore.” (Genesis 11:7) 
  • Ook hemellichamen werden vereerd en er wordt erkend dat God deze voor de andere volken heeft bestemd: ‘en als u omhoogkijkt en de zon, de maan en de sterren ziet, al die lichten aan de hemel, laat u er dan niet toe verleiden daarvoor neer te knielen en te vereren wat de HEER, uw God, voor de andere volken op aarde heeft bestemd’ (Deut. 4:19, 2 Kon. 21:5/23:5).
  • In oudere delen van de Bijbel zien we bovendien dat God de bestuurder is van een ‘goddelijke raad’ of ‘raad van de zonen van God’ – een soort vergadering van God met lagere geestelijke wezens die samen het lot van mensen bespreken. Het duidelijkst blijkt dit uit Job 1:6: “Op zekere dag nu, toen de zonen Gods kwamen om zich voor de HEERE te stellen, kwam de satan ook onder hen.” Simpelweg zeggen dat dit over engelen of andere goddelijke wezens dan goden gaat is te makkelijk denk ik, alleen al omdat het er niet staat, engelen waren bovendien vaak meer dienaars.
  • Toen sprak God (Elohim) tot Mozes en zei tegen hem: Ik ben de HEERE (Jahwe). Ik ben aan Abraham, Izak en Jakob verschenen als God de Almachtige (El Sjaddai), maar met Mijn Naam HEERE (Jahwe) ben ik hun niet bekend geweest (Exodus 6:1-2). Jahwe was dus niet bekend bij de patriarchen, die aanbaden El Sjaddai, wat waarschijnlijk verwijst naar El, zoals hij heette in Ugarit (de Waele, 2023).
  • Het volgende vers uit Deuteronomium wijst denk ik het duidelijkst richting restanten van meergodendom in de Bijbel: zoals ik al beschrijf in dit artikel staat in de oudste manuscripten van Deuteronomium 32:8-9 (Dode Zeerollen): “Toen de Allerhoogste [Eljon] aan de volken hun erfenis uitdeelde, toen Hij Adams kinderen van elkaar scheidde, plaatste Hij grenzen aan de volkeren (of: bepaalde hij grenzen voor alle volken, Stavrakopoulou, 2022), naar het aantal godenzonen [bene elohiem], zodat Jahweh Zijn deel kreeg, Jakob [Israël] Zijn erfdeel (of: Jakob was het deel dat hij zichzelf toemat).” Hier is Jahweh dus één van de zonen van de oppergod Eljon, die zijn eigen volk (Israël) toegewezen kreeg, een duidelijke vorm van polytheïsme. Dit is in latere manuscripten gecorrigeerd, een theologisch relevante wijziging. Francesca Stavrakopoulou schrijft in haar boek God, een anatomisch onderzoek (2022) hierover dat de meerderheid van de (kritische) Bijbelonderzoekers het ermee eens is dat onder andere uit dit vers blijkt dat Jahweh een van El(jons) vele goddelijke kinderen was. Volgens Stavrakopoulou en bijvoorbeeld Smith (2002) assimileerde YHWH uiteindelijk in El(jon). Yahweh was vooral geassocieerd met storm en oorlog. Een goed beeld van deze God is te krijgen in oude Bijbeldelen zoals het lied van de zee dat in veel ‘ouderwetsere’ taal is geschreven dan de rest van Exodus (Exodus 15:1–18). Ook psalm 18, 29 en 68 zijn archaïsche bijbelstukken waar het gaat over deze YHWH. Een belangrijk vers in deze context is Exodus 6:2 waar de schrijver probeert te vertellen dat Jahwe altijd al El was. Ik ben Jahwe zegt de godheid hier tegen Mozes. Ik ben aan Abraham, Isaak en Jakob verschenen als El Shaddai, maar mijn naam Jahwe heb ik niet aan hen bekendgemaakt.
    • Hier bracht een conservatievere denker die persoonlijk op de mail op dit artikel reageerde tegen in dat er twee opties zijn: Elyon en YHWH zijn twee verschillende godheden (waarbij Elyon de volken verdeelt onder de goden en YHWH een van die goden is), of Elyon en YHWH zijn twee verschillende aanduidingen van dezelfde God (het hoeft ons niet te verbazen dat Godsnamen worden afgewisseld, denkt hij). Hij denkt dat de tweede interpretatie realistisch is omdat er verder volgens hem geen verzen zijn die suggereren dat YHWH een zoon van Elyon is. In zijn algemeenheid geeft hij ook aan dat het vaak zo is dat YHWH hoger is dan de andere goden, en/of over hen rechtspreekt. Als er over andere goden gesproken wordt zou dat dus over andere hemelse wezens kunnen gaan, en niet per se goden die van eenzelfde niveau zijn als YHWH. Hij ziet Eljon en YHWH als altijd al een en dezelfde. De vraag blijft dan echter wat die andere hemelse wezens dan zijn (hier kom ik later op terug***)
  • “Toen de mensen zich op aarde begonnen te vermenigvuldigen en hun dochters geboren werden, zagen Gods zonen dat de mensenkinderen mooie vrouwen waren, en zij kozen uit al die vrouwen de vrouwen die ze maar wilden hebben. Toen dacht de HEER: Mijn levensgeest mag niet voor altijd in de mens blijven, hij is immers niets dan vlees; hij mag niet langer dan honderdtwintig jaar leven. In die tijd en ook daarna nog, zolang de zonen van God gemeenschap hadden met de dochters van de mensen en kinderen bij hen kregen, leefden de reuzen op aarde.” (Genesis 6:1-4, NBV). Deze bijzondere verzen lijken een tegenstelling te maken tussen mensen en iets goddelijks (de zonen van God). Hiervoor zijn allerlei interpretaties, maar als je het vers zo leest lijkt die tegenstelling tussen goddelijk en menselijk in mijn ogen de meest voor de hand liggende verklaring en dus op het bestaan van meerdere goden te wijzen, waarvan deze Bijbelauteur geloofde dat ze gemeenschap hadden met menselijke vrouwen.
  • Het feit dat er zoveel gewaarschuwd wordt tegen afgoden door de profeten wijst er ook op dat veel Joden meerdere goden dienden. Zelfs het gebod dat er geen andere goden gediend mogen worden wijst hierop. Er staat niet: geloof geen andere goden, maar: dien ze niet. Ook het bestaan van oude Joodse tempels waar andere goden(beeldjes) zijn gevonden, onder andere van Asjera, waarschijnlijk de vrouw van El, wijst hierop. Dit wordt in de Bijbel teruggevonden in 2 Koningen 21:7 en zelfs als Jakob Jozef zegent ‘met zegeningen van borsten en moederschoot (Gen 49:25-26)’ verwijst hij naar alle waarschijnlijkheid naar de Ugaritische titels van de godinnen Asjera en Anat (de Waele, 2023; Smith, 2002). Ze worden namelijk parallel genoemd met ‘de zegen van je vader’, waarmee in Ugarit de God El wordt aangeduid (Jahwe wordt in dezelfde zegenspreuk apart genoemd). Dit werd in latere tijden, bijzonder in de tijd van Josia als afgodendienst veroordeeld, mogelijk ook om het Noordelijke rijk waar dit meergodendom normaler was, en het zuidelijke rijk meer te verenigen. Het duidelijkst wordt dit als er in de oude, verwoeste tempel van Salomo een rol wordt gevonden met wetten en die bij een profetes uit het noorden (Hulda) gecheckt wordt en zij zegt in andere woorden, ja het zijn wetten van YHWH (2 Koningen 22:14-20).
  • Hoewel er wel polytheïsme was onder de Joden, wordt dit vaak afgewezen in de Bijbel. Pas in de achtste eeuw voor Christus, als de Assyrische oorlogsmachine over het Midden-Oosten walst gaan profeten als Hosea en Micha zeggen dat Jahwe absolute loyaliteit eist, in reactie op dat de Assyrische vorst absolute loyaliteit eiste (Carr, 2014). Dat dit afgoden vereren later dus verboden werd zou kunnen leiden tot het idee dat het godsbeeld in de Bijbel zelf (los van het syncretisme bij het Joodse volk met omringende culturen) niet ontwikkeld. Toch is dit niet waar, omdat je volgens mij met vrij veel zekerheid kunt zeggen dat er binnen de Bijbel minimaal een ontwikkeling van monolatrie naar monotheïsme is. Monolatrie bestaat duidelijk nog in de Bijbel tot voor de Babylonische wegvoering. Zo zijn er teksten als dat de Joden geen andere goden mogen dienen, wat het bestaan van andere goden dus niet ontkent. Een vers als “Omdat zij Mij verlaten hebben en zich gebogen hebben voor Astarte, de godin van de Sidoniërs, voor Kemosh, de god van Moab, en voor Milkom, de god van de Ammonieten, en Mij niet gewandeld hebben in Mijn wegen, door te doen wat recht is in Mijn ogen en Mijn verordeningen en Mijn rechten, zoals David, zijn vader, deed” (1 Koningen 11:33), ontkent ook zeker het bestaan van de andere goden niet***. Ook verzen over de godenraad zoals in Job 1:6 of Psalmen 86:8 (Geen god is U gelijk, Heer, uw daden zijn zonder weerga) suggereren heel duidelijk dat andere goden niet ontkent worden. Pas later, na de wegvoering naar Babel wordt de Bijbel ontkennend over het bestaan van andere goden (terwijl Juda’s politieke macht verschrompelde, ging het zijn eigen godheid geleiden als degene die koningen van andere rijken dirigeerde: zij waren een straffend instrument in de hand van Jahwe). Dit ontkennen van andere goden in deze tijd blijkt onder andere uit Deutero Jesaja*, dat na de wegvoering geschreven is. Bijvoorbeeld: 44:6-8: “Ik ben de eerste en Ik ben de laatste, er is geen god buiten Mij.” Het afwezig zijn van zulke duidelijke – het bestaan van andere goden ontkennende teksten – in teksten van voor de ballingschap zegt denk ik, in combinatie van teksten die het bestaan van andere goden erkennen daarvoor, duidelijk dat monolatrie geaccepteerd was in de Bijbel en dat dit beeld later ontwikkelde tot monotheïsme.

1.2 Ontwikkeling van antropomorfisch godsbeeld naar transcedent?

Ook lijkt het erop dat de Joden een beeld van God hadden waarin Hij een lichaam had. Vaak lijkt Hij bijvoorbeeld op een grote man, zoals blijkt uit vele fysieke eigenschappen die hij krijgt in de bijbel. 

  • In Genesis 1:23 maakt God mensen naar zijn beeld, is dat alleen geestelijk, mentaal, of ook fysiek? Het lijkt ook fysiek omdat de context van het vers is dat God de mensen fysiek aan het maken is. Illustratief hiervoor is dat Michelangelo God schilderde als een op mens lijkende man zoals in de afbeelding hierboven (Michelangelo Buonarroti 1475 – 1564, De schepping van Adam, via www.statenvertaling.net). 
  • En de HEERE sprak tot Mozes aangezicht aan aangezicht, gelijk een man met zijn vriend spreekt (Exodus 33:11); En Jakob noemde den naam dier plaats Pniël: want, zeide hij, ik heb God van aangezicht tot aangezicht gezien, en mijn ziel is gered geweest. (Genesis 32:30). God heeft een gezicht? 
  • Toen de Heer klaar was met spreken tegen Mozes op de berg Sinaï, gaf hij hem de twee stenen platen waarop de afspraken stonden die de Heer met zijn volk had gemaakt. Deze afspraken had Hij Zelf met zijn vinger op de stenen geschreven. (Exodus 31:18; God heeft vingers? Als dit meer figuurlijk is, hoe zijn de letters dan op de stenen gekomen?). 
  • En het zal geschieden, wanneer Mijn heerlijkheid voorbij zal gaan, zo zal Ik u in een kloof der steenrots zetten; en Ik zal u met Mijn hand overdekken, totdat Ik zal voorbijgegaan zijn. En wanneer Ik Mijn hand zal weggenomen hebben, zo zult gij Mijn achterste delen zien; maar Mijn aangezicht zal niet gezien worden! (Exodus 33:22–23; God heeft een hand en achterkant). 
  • Genesis 32:30: Jakob ziet God van aangezicht tot aangezicht en worstelt met hem. Is dat puur metaforisch? Waarom heeft Jakob dan vervolgens een verwrongen heupgewricht? “Daarom eten de Israëlieten tot op deze dag de heupspier niet, die zich boven het heupgewricht bevindt, omdat Hij het heupgewricht van Jakob bij de heupspier had aangeraakt” (Vers 32). 
  • Genesis 18-19 waar “YHWH” één van de “drie mannen die dichtbij” Abraham staan is.
  • Boven de koepel die boven hun hoofden was, was iets te zien wat op een troon leek. Op die troon zat iets wat op een mens leek. (Ezechiël 1:26-28; dit is een visioen, maar het zegt wel iets over het beeld dat mensen van God hebben). 
  • Ik bleef kijken, ‘Toen werden er tronen neergezet en de Oude van dagen ging zitten. Zijn kleren waren wit als sneeuw en het haar op zijn hoofd was wit als wol. Zijn troon stond in vuur en vlam en de wielen ervan waren gloeiend heet. (Daniël 7:9; God heeft kleding en zit op een troon, hoewel ook dit een visioen is). 
  • Dat dit allemaal metaforen zijn lijkt mij sterk, want waar maakte God dan bijvoorbeeld de stenen tafelen mee, die werden toch materiaal gemaakt en kapotgegooid? Er moet daadwerkelijk iets geweest zijn wat die letters geschreven heeft. Of de heup van Jakob, die werd toch echt verwrongen? Waar ligt op een gegeven moment de grens van iets metaforisch lezen of meer letterlijk? Bart Klink (2022) schrijft hier het volgende over: “het is de vraag of er een strikt onderscheid tussen letterlijk en metaforisch te maken valt. Kan bijvoorbeeld de arm van God in veel teksten niet zowel letterlijk (antropomorf godsbeeld) als metaforisch (macht) zijn? (..) Is de ‘arm der wet’ vergelijkbaar met Gods arm, zelfs als ze beide metaforisch zijn? Er lijkt eerder sprake te zijn van een continuüm.” 
  • Sowieso lijken veel van deze teksten ook tegenstrijdig met andere teksten in de Bijbel waar wordt beweerd dat God nooit is gezien, of dat niemand Gods gezicht kan zien en dat overleeft. (Exodus 33:20, Evangelie van Johannes 1:18 en Eerste brief van Johannes 4:12). Volgens 1 Timotheüs 6:16 is het niet mogelijk dat een mens God ziet. Op z’n minst blijkt in mijn ogen uit deze verzen dat het godsbeeld in het Nieuwe Testament meer transcedent is dan in het Oude Testament waar sporen zijn te vinden van een meer fysiek godsbeeld. 
  • Het tegenargument dat we weten dat  God niet antropomorf is, en dat dus een tekst over bijvoorbeeld Zijn arm niet letterlijk kan zijn is uiteraard een circelredenering, zoals Bart Klink (2022) schrijft, als hij een studie bespreekt van Korpel die de Oegaritische Godsbeelden vergelijkt met de Bijbelse. “Korpel meent op grond van Joh. 1:18 en andere nieuwtestamentische (!) passages dat niemand God ooit heeft gezien, maar de  nodige passages uit het Oude Testament, die ze in haar studie zelf bespreekt (o.a. Gen. 18), suggereren wat anders. De veel abstractere, minder antropomorfe en transcendentere  conceptie van God, die in het Nieuwe Testament wel te vinden is en vooral door latere  theologen geformuleerd is, is het gevolg van hellenistische invloeden (Casanova, 2020). Deze ontwikkelingen terug projecteren op de Hebreeuwse Bijbel zijn exegetisch onverantwoord voor een Bijbelwetenschapper. De vraag is ook wat er gebeurt met de vele verhalen die gebaseerd zijn op antropomorfe eigenschappen. Hoe kan God spreken, zien en ruiken als hij zuiver geest is? Hoe kan hij afdalen uit de hemel als hij overal tegelijk is of buiten ruimte staat? Dit soort teksten lezen met een latere ‘theologisch correcte’ bril leidt tot absurditeiten. Deze teksten lezen met  dezelfde bril als voor andere oud-oosterse teksten gebruikt wordt, snijdt veel meer hout. Ofschoon Korpel erkent dat in bepaalde (volgens haar vooral oude) passages Jahweh antropomorf wordt voorgesteld, kon ik me niet aan de indruk onttrekken dat Korpel Bijbelse  teksten vaker metaforisch leest dan de Oegaritische – vaak geheel terecht, maar regelmatig ook niet. Andere Bijbelwetenschappers als Benjamin Sommer (2009), Mark Smith (2014), Humberto Casanova (2020) en Francesca Stavrakopoulou (2021) lezen (m.i. overtuigend) meer passages antropomorf dan Korpel.” 

Gedraagt God zich ook erg menselijk in de Bijbel?
In sommige verzen lijkt het gedrag van God ook erg menselijk : Een beetje zoals we de Griekse en Romeinse goden ook weergegeven zien: als mensen, maar dan met hogere krachten. God lijkt in de oudere delen van de Bijbel precies zo te zijn. Voorbeelden zijn: 

  • God maakt mensen en krijgt er later spijt van (“Toen kreeg de HEER er spijt van dat hij de mens op aarde had gemaakt en het deed hem pijn in zijn hart. En de HEER zei: ‘Ik zal de mens die ik geschapen heb van de aarde wegvagen, en dat geldt ook voor het vee, het kruipend gedierte en de vogels, want ik heb er spijt van dat ik ze heb gemaakt.” (Genesis 6:6-7) 
  • Hij laat zich door satan overhalen Job te verzoeken (Job 1). 
  • In 1 Koningen 22:21-23 en 2 Kronieken 18:20-22 geeft God in een visioen opdracht aan een geest of engel om foute en onjuiste boodschappen te geven aan profeten. Volgens mij werkt Hij daar op z’n minst mee met bedrog? “Daarop kwamen er geesten naar voren die voor de HEER gingen staan en zeiden: Ik zal een plan bedenken, antwoordde een van hen. Ik zal ervoor zorgen dat Achab in de strijd wordt gelokt en sneuvelt. Waarop de HEER vroeg: Hoe? De een zei dit, en de ander dat. Toen kwam er een geest naar voren, boog zich voor de HEER en zei: Ik zal hem bedriegen. Op welke manier? vroeg de HEER. Ik zal naar de aarde gaan, antwoordde hij, en een leugenachtige geest worden in de mond van alle profeten van Achab. De HEER zei: Ga, en je zult succes hebben, want jij zult het kunnen volbrengen.” Ook is  Jahweh in staat te misleiden (o.a. Jer. 4:10; Ezech. 14:9).   
  • God heeft ook spijt over zijn oordeel om de Ninevieten te vernietigen in Jona 3: 9-10: Wie weet, God mocht Zich wenden, en berouw hebben; en Hij mocht Zich wenden van de hittigheid Zijns toorns, dat wij niet vergingen! En God zag hun werken, dat zij zich bekeerden van hun bozen weg; en het berouwde God over het kwaad, dat Hij gesproken had hun te zullen doen, en Hij deed het niet. 

Wat moeten we met deze Bijbelverzen?
Het kan dat dit beeldspraak is om over God te schrijven, op een andere manier kan de mens het wellicht niet begrijpen. Toch zijn deze verschillende visies op God voor mij erg verwarrend. Mag je je God nu voorstellen als een Almachtige Man, of niet, of is Hij zoals in het Nieuwe Testament lijkt veel meer transcedent? Volgens mij kunnen we op zijn minst niet anders concluderen dan dat er sprake is van verschillende godsbeelden binnen de Bijbel.  

Ontwikkeling van godsbeelden
Het interessante hierbij is dat Bijbelonderzoekers een soort chronologie gemaakt hebben van hoe deze godsbeelden zich ontwikkelen in de Bijbel (Smith, 2002, McClellan, 2022). Dan worden deze verzen en verschillen in godsbeelden in een keer een stuk logischer. In het kort komt deze visie er volgens mij op neer dat er een evolutie is van (een) meer lichamelijke god(en) per volk naar een god/goden buiten tijd en ruimte. Die evolutie kwam onder andere doordat de volkeren uit die regio een soort competitie hadden (o.a. qua goden), waarin ze steeds zeiden dat hun god de grootste/sterkste was op fysiek niveau (nationalistische goden). El was de grootste God, een soort wijze vaderfiguur, die meerdere kinderen had, waaronder de stormgoden YHWH en Baal. Geleidelijk aan werd YHWH zo groot dat de aarde zijn voetstuk was en hij bovenaards werd, wat ook weer te maken had met de Babylonische wegvoering, omdat de Joden hun God toen simpelweg niet meer in de tempel konden dienen en erachter kwamen dat God ook te dienen valt zonder dat en zelfs dat hij dan minder kwetsbaar is. Ook waren er hellenistische invloeden, waar de Godsbeelden heel hoogdravend en transcedent waren. De Joodse intellectuelen probeerden hier tegen op te bieden met hun God waardoor Hij ook tot een meer transcendente God ontwikkelde.

Dat deze ontwikkeling niet zomaar uit de lucht gegrepen is en gebaseerd is op de Bijbel blijkt uit het volgende onderscheid van in hoofdlijnen drie godsbeelden in chronologische volgorde geordend op basis van oudere Bijbeldelen naar nieuwere (Smith, 2002):

  1. Het eerste lichaam van God: Mens in grootte en vorm  

Genesis 18-19: 

  •  In 18:2 is “Jahweh” één van de “drie mannen die dichtbij” Abraham staan.
  • De andere twee zijn “de twee engelen” in 19:1.
  • Abraham biedt hen gastvrijheid aan: water om “uw voeten” te wassen en “rust onder de boom” (vers 4), evenals voedsel (vers 5). 
  • Let op de beschrijving in vers 8: “Hij stond bij hen onder de boom terwijl ze aten”. Hij was dus niet mega groot.

Genesis 32 

  • Jakob worstelt met God: 
  • Goddelijk wezen dat “een mens” wordt genoemd (vergelijk Hosea 12:4-5 waar de figuur een “engel” is).  
  • “want je hebt sarîta gestreefd met God (‘elohim) en met mensen (‘anashim), en hebt de overhand gehad” (v. 29) 
  • “Ik heb God van aangezicht tot aangezicht gezien (panim ‘el- panim), en toch is mijn leven behouden” (v. 31) 

2. Het tweede lichaam van God: Supermens in grootte en vorm 

  • Bovenmenselijk van formaat en niet fysiek zoals het eerste lichaam, maar “glorie” (kabod) en/of vurig lichtgevend.
  • Gepositioneerd bij tempels (“liturgisch” of “ritueel” goddelijk lichaam).
  • Tempels als het paleis van de goddelijke koning op zijn berg (“wie mag op uw heilige berg wonen?” Psalm 15:1).
  • Goddelijke koning neemt de troon over na de nederlaag van vijanden in de strijd, of het nu de zee is of menselijke vijanden (Psalm 29).
  • Goddelijke koning ontvangt menselijke vazallen in de tempel/ paleis. ‘God zien’ duidt op audiëntie bij de goddelijke koning.

Teksten hierbij in de Hebreeuwse Bijbel:

  • Exodus 24:1-11: God ontvangt Mozes en de Israëlische leiders op Zijn berg. Ze zien God; let op het detail van de goddelijke voeten. 
  • Exodus 32-33: Mozes vraagt om God te zien. God plaatst hem in de rotsspleet terwijl de goddelijke “glorie” (kabod) voorbij trekt. Hoe groot is God? 
  • Jesaja 6: De profeet ziet God en de serafijnen in de tempel van Jeruzalem. God zit op de troon van de cherubs. Hoe groot is God? 

3. Het derde lichaam van God (na de Babylonische ballingschap)

  • Leeft in de hemel of bovenop de hemel (Bijvoorbeeld Jesaja 66:1 – “Alzo zegt de Here: De hemel is mijn troon en de aarde de voetbank mijner voeten.”)
  • Blijkbaar kosmisch van omvang 
  • Menselijk van vorm, maar niet qua omvang of materialiteit (denk aan scènes met het Laatste Oordeel in de hemel) 

4. God zonder lichaam

  • Hellenistische invloeden zorgen voor transcendente concepten van God zoals de Logos. het idee van de logos als een scheppend principe was een kenmerk van de Griekse filosofie, vooral het stoïcisme. Dit concept komt niet expliciet voor in de vroege Hebreeuwse teksten, maar wordt in Johannes 1 prominent naar voren gebracht. Dit wijst op een bewuste overname en aanpassing.**
  • Uiteindelijk zelfs Drie-eenheid 

Deze ontwikkeling in het lichaam van God, klopt ook met de stratificatie van de Bijbel, dus van oudere teksten naar nieuwere (geanalyseerd op basis van de manier waarop wij ook zien dat de Statenvertaling uit een oudere tijd dan nu komt). Kortom, behalve dat er verschillende beelden over Gods gedrag en uiterlijk bestaan, lijkt er zelfs een ontwikkeling te zijn.

1.3 Ontwikkeling van behoorlijk wrede naar goede, liefhebbende God?

Er is een opmerkelijke verschuiving in de Bijbel in het beeld van God van een wrede, zelfs gewelddadige god die straft en oordeelt, naar een god van liefde, genade en vergeving. Uiteraard is het niet helemaal zwart-wit, maar in het Oude Testament is God meer een God van geweld en in het Nieuwe Testament meer van liefde.

God in het Oude Testament: Wreed en Straf

In het Oude Testament wordt God vaak afgebeeld als een rechtvaardige rechter die de zonden van mensen hard straft. Dit komt tot uiting in veel verhalende en wetgevende teksten waar de straf voor zonden, zoals de doodstraf, wordt opgelegd. God straft niet alleen de zonden van individuele mensen, maar ook de zonden van hele volkeren. Een voorbeeld hiervan is de vernietiging van Sodom en Gomorra:

Genesis 19:24-25: “Toen regende het vuur en zwavel van de HEER uit de hemel op Sodom en Gomorra. Hij vernietigde die steden en heel de vlakte, met alle inwoners van de steden en alles wat er groeide op het land.”

Ook de plagen in Egypte die de farao troffen, werden gezien als een gerechtelijke daad van God om het Israëlische volk te bevrijden van slavernij, maar ze bevatten zware straffen voor de Egyptenaren:

Exodus 12:29: “Om middernacht sloeg de HEER elke eerstgeborene van Egypte dood, van de eerstgeborene van de farao, die op zijn troon zat, tot de eerstgeborene van de gevangene in de kerker, en ook de eerstgeborenen van de dieren.”

De zondvloed wordt in de Bijbel vaak gepresenteerd als een gerechtvaardigde reactie van God op de wijdverspreide zonden van de mensheid. Volgens Genesis 6:5-7 was de boosheid van de mens op aarde groot, en “alles wat zij dachten en beraamden, was slechts boos”. God besluit daarop de aarde te zuiveren door een allesvernietigende vloed. Dit wordt vaak gezien als een daad van gerechtigheid, een manier om het kwaad te stoppen en de mensheid te resetten.

Toch roept deze daad belangrijke vragen op over de rechtvaardigheid ervan. Hoeveel kans hadden de mensen om zich tot de Joodse God te keren en Zijn wil te gehoorzamen, vooral als men bedenkt dat het Joodse volk in die tijd nog niet missionair actief was? De kennis van God was waarschijnlijk beperkt tot Noach en zijn directe familie. In de bredere wereld was er weinig tot geen toegang tot de boodschap van de God van Israël, wat het moeilijk maakt om te begrijpen hoe de mensen buiten Noach’s kring op de hoogte waren van de noodzaak om zich te bekeren. In 2 Petrus 2:5 staat wel dat Noach een prediker van gerechtigheid was, wat suggereert dat hij meer mensen probeerde te bereiken, maar gezien een wereldwijde vloed gesuggereerd wordt en het onwaarschijnlijk is dat Noach, als enige prediker van gerechtigheid, veel mensen zou hebben bereikt, gezien de beperkte middelen die hij tot zijn beschikking had en de omstandigheden van de tijd.

Mensoffers? Richteren 11:30-40: Het verhaal van Jefta, die zijn dochter offert nadat hij God heeft beloofd zijn eerste gelofte te vervullen als hij overwinning zou behalen. Jefta zegt: “Als U mij inderdaad de kinderen van Ammon in mijn hand geeft, dan zal wat uit de deur van mijn huis mij tegemoet komt, wanneer ik in vrede van de kinderen van Ammon terugkeer, voor de Heer zijn. En ik zal het offeren als een brandoffer.” (Richteren 11:31). Wanneer zijn dochter hem tegemoetkomt, wordt zij uiteindelijk geofferd. Dit schokkende verhaal benadrukt de bereidheid van Jefta om zelfs zijn eigen dochter te offeren om zijn belofte aan God na te komen, hoewel het niet expliciet zegt dat God dit offer verlangde. Ook: Exodus 22:28: “Je zult geen goden vervloeken, en de leider van je volk zul je niet vervloeken. Als je een eerstegeborene van een man of van een dier hebt, moet je die aan de Heer geven.” Dit vers spreekt over de verplichting om de eerstgeboren zoon aan God te geven, wat soms werd geïnterpreteerd als een eis voor mensenoffers. Hoewel dit specifiek verwijst naar dieren, kan het als deel van bredere religieuze praktijken ook verwijzen naar het offeren van mensen als onderdeel van het aanbidden van God.

Numeri 31:17-18: In deze passage geeft God Mozes de opdracht om de Midianieten te doden, behalve de maagden: “Dood alle mannelijke kinderen, en dood elke vrouw die met een man heeft geslapen. Maar behoud voor jezelf de maagden onder de vrouwen en laat ze voor jezelf in leven.” (Numeri 31:17-18). Deze gewelddadige en seksueel getinte opdracht roept ernstige ethische vragen op, vooral gezien het feit dat de maagden waarschijnlijk als slaaf werden gehouden, wat de brutaliteit van de situatie versterkt.

Richteren 19:25-28: Dit vreselijke verhaal beschrijft hoe een vrouw wordt verkracht door mannen in de stad Gibea, waarna haar lichaam de volgende ochtend wordt achtergelaten. Dit incident leidt tot een verwoestende oorlog tegen de stam van Benjamin. De gewelddadige en verachtelijke behandeling van de vrouw in dit verhaal toont een samenleving die ver verwijderd is van de rechtvaardigheid en genade die vaak aan God wordt toegeschreven.

Deuteronomium 20:10-14: In deze verzen wordt beschreven hoe God het Israëlische leger instructies geeft om steden te vernietigen, tenzij de vijanden vrede aanbieden. “Wanneer je een stad nadert om haar te belegeren, moet je haar eerst een voorstel van vrede doen.” Als de stad zich overgeeft, moeten de inwoners als slaven dienen. Als ze zich verzetten, moet de stad vernietigd worden: “Je zult al haar mannen met de scherpte van het zwaard slaan.” Deze bevelen wijzen op de gewelddadige strategieën die door God werden goedgekeurd als middel om de vijanden van Israël te onderwerpen of te vernietigen.

1 Samuel 15:2-3: God beveelt Saul om de Amalekieten uit te roeien, inclusief vrouwen, kinderen en dieren: “Zo zegt de Heer van de legermachten: ‘Ik heb wat Amalek heeft gedaan aan Israël, hoe hij hem in de weg stond toen hij uit Egypte trok. Nu ga en sla Amalek, en zet een ban op alles wat hij heeft. Spaart niemand, maar dood zowel man als vrouw, kind en zuigeling, rund, schaap, kameel en ezel.’” (1 Samuël 15:2-3). Deze oproep tot totale vernietiging wordt gevolgd door de straf van Saul, omdat hij niet volledig gehoorzaam was in het uitvoeren van deze opdracht (1 Samuël 15:22-23).

Deze passages laten zien dat het beeld van God in het Oude Testament vaak gewelddadig en ongenadig is, vooral in de context van oorlog en oordeel over volken die zich tegen Hem verzetten. Sommige uitleggers beweren dat deze teksten overdreven zijn opgeschreven om de ernst van de straf te benadrukken, maar omdat Saul wordt gestraft omdat hij de opdracht om de Amalekieten volledig te vernietigen – inclusief kinderen en dieren – niet goed uitvoerde, toont de uiterste ernst van Gods oordeel.

Verweer M.J. Paul:

Mart Jan Paul verweert zich in zijn boek Struikelblokken door te stellen dat de volken Gods straf verdienden vanwege hun zondige levensstijl en het dienen van andere goden. Echter, er is een belangrijke vraag die hierbij rijst: gezien het feit dat de Joden naar alle waarschijnlijkheid niet missionair waren, hadden die volken dan ooit echt de kans om de juiste God te dienen? Bovendien, is het rechtvaardig om alles wat buiten zijn eigen geloof valt aan te vallen? Deze houding lijkt meer op tribalisme en een “wij-zij”-denken dan op een echte zoektocht naar gerechtigheid. Het doet zelfs denken aan de rechtvaardiging van gebiedsuitbreiding en nationalisme, waarbij de tegenstanders als vijanden worden bestempeld die uitgeroeid moeten worden.

God in het Nieuwe Testament: Liefde en Genade

In het Nieuwe Testament verandert het beeld van God in dat van een god van liefde, genade en vergeving. Dit komt vooral naar voren in de leer van Jezus Christus, die God niet alleen als een rechtvaardige rechter voorstelt, maar ook als een liefdevolle Vader die bereid is te vergeven en zich zorgen maakt om de verloren mens.

Johannes 3:16: “Want God had de wereld zo lief dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.” Deze passage benadrukt de liefde van God voor de wereld, uitgedrukt door het offer van Zijn Zoon voor de verlossing van de mensheid.

De liefde en genade van God worden verder benadrukt door Jezus’ eigen handelen. In Matteüs 9:13 zegt Jezus: “Ik wil barmhartigheid en geen offerande.” Dit laat zien dat God meer waarde hecht aan barmhartigheid en mededogen dan aan louter religieuze rituelen en offers.

Lukas 15:11-32 vertelt het verhaal van de verloren zoon, waarin Jezus de liefde van een vader voor zijn verloren zoon vergelijkt met de liefde van God voor zondaren. De vader in het verhaal vergeeft zijn zoon zonder wrok, wat een krachtig beeld is van Gods genade.

3. De Verzoening door Christus: God als de Goede Herder

De ultieme uitdrukking van Gods liefde en genade wordt gevonden in het offer van Jezus Christus. Door Zijn dood aan het kruis werd de straf voor de zonden van de mensheid gedragen, en werd de weg naar vergeving en verzoening met God geopend. Dit markeert het moment waarop God zijn rechterlijke rol van een wrede god naar die van een redder en vergever verlegt.

Daarnaast stelt Jezus zichzelf voor als de Goede Herder die zorgt voor Zijn schapen en hen beschermt, in tegenstelling tot de afschrikwekkende goden uit andere oude tradities. Johannes 10:11: “Ik ben de goede herder. De goede herder geeft zijn leven voor de schapen.”

4. Het Nieuwe Beeld van God in de Brieven van Paulus

Paulus benadrukt in zijn brieven de liefdevolle en vergevende natuur van God, waarin God de gelovigen niet langer ziet als zondaars die gestraft moeten worden, maar als mensen die rechtvaardigheid ontvangen door het geloof in Christus.

Efeziërs 2:4-5: “Maar God, die rijk is aan barmhartigheid, heeft ons door zijn grote liefde waarmee Hij ons heeft liefgehad, ook toen wij dood waren door de overtredingen, samen met Christus levend gemaakt – uit genade zijt gij gered.”

Deze verzen benadrukken de ontwikkeling van een god die straft en soms wreed is, naar een god die genade schenkt en liefdevol is.

Conclusie: Er is een opmerkelijke verschuiving van het beeld van een wrede god in het Oude Testament naar een goedheid en genadevolle God in het Nieuwe Testament. Terwijl God in het Oude Testament wordt afgebeeld als een rechter die oordeelt en straft, wordt Hij in het Nieuwe Testament gepresenteerd als een liefdevolle Vader die zijn Zoon heeft gezonden om de mensheid te redden en hen te vergeven.

Niet altijd een liefdevolle God in het Nieuwe Testament
Maar toch is het beeld dat God alleen maar goed is in het Nieuwe Testament ook niet terecht, hoewel ik denk dat er qua rode lijn wel een ontwikkeling is te bespeuren. Maar ik wil dit onderwerp afsluiten met een vergelijking tussen twee delen uit het oude en nieuwe testament die ook een erg wrede god suggereren:

Jesaja 63:1-6 en Openbaringen 14:19-20: deze verzen worden vaak geïnterpreteerd als uitingen van Gods woede over de zonden van de volken, waarin God niet alleen zijn rechtvaardigheid, maar ook zijn toorn over het kwaad toont. 1. Jesaja 63:1-6 – De Wraak van de Heer In Jesaja 63:1-6 wordt de toorn van God beschreven als een verwoestende kracht die wordt afgewend tegen de vijanden van Zijn volk. De passage schetst een beeld van een gewelddadige, rechtvaardige God die in Zijn toorn de volken verslaat en hun zonden straft. Dit beeld van God staat in contrast met de liefhebbende en genadige God die wordt gepresenteerd in andere delen van de Schrift. Jesaja beschrijft hoe God optreedt als een strijder die de wijnpers van Zijn woede aandrijft, waarbij de vijanden van Israël letterlijk worden “verpletterd” in de pers. Jesaja 63:1-6: “Wie is dat die uit Edom komt, in purper gekleed van Bosra? Die zo verheven is in zijn kracht? Het is Ik, die in gerechtigheid spreek, die de macht heeft om te redden. Waarom is uw gewaad rood, en uw kleren als die van iemand die de pers heeft getreden? Ik heb de pers alleen getreden, en van de volken was er niemand met Mij. Ik heb hen getreden in Mijn toorn, en hun bloed is bespat op Mijn kleren, en Ik heb hun toorn beantwoord, omdat de dag van de wraak in Mijn hart was en het jaar van Mijn verlossing was gekomen.” In deze passage komt het beeld van God naar voren als een strijder die Zijn vijanden verplettert in een “wijnpers”, wat een metafoor is voor de vergelding die de zonden van de volken verdienen. Deze scène schildert een gewelddadige god die zich wreekt, en in zekere zin lijkt het inderdaad een extreem gewelddadige god te zijn die zijn vijanden “vertrapt”, wat ook symbolisch kan worden gezien als een straf voor hun zonden en verzet tegen God. 2. Openbaringen 14:19-20 – De Wijnpers van Gods Woede In Openbaringen 14:19-20 vinden we een soortgelijk beeld van geweld, waarbij de volken van de aarde worden geoordeeld door God. Hier wordt wederom het beeld van een wijnpers gebruikt om de ernst van Gods toorn te illustreren, maar deze keer in de context van het uiteindelijke oordeel over de volken.

Openbaringen 14:19-20: “De engel wierp zijn sikkel op de aarde en verzamelde de druiven van de aarde en gooide ze in de grote pers van de toorn van God. En de pers werd getreden buiten de stad, en het bloed stroomde uit de pers, tot aan de bitten van de paarden, en het was 1600 stadions ver.” In deze passage zien we een beeld van God die zijn toorn uitvoert over de aarde, waarbij de volken die zich tegen Hem hebben gekeerd, gestraft worden. Het beeld van de wijnpers wordt opnieuw gebruikt, en de verzen illustreren de gewelddadigheid van Gods oordeel, waarbij het bloed van de volken als druiven wordt uitgeperst, wat een krachtige, symbolische voorstelling is van de vernietiging van de zondige volken.

De interpretatie van deze passages in Openbaringen heeft vaak geleid tot verschillende opvattingen. Sommigen beschouwen de beeldspraak van de wijnpers als een symbolische verwijzing naar Jezus’ lijden, waarbij Hij het oordeel voor de zonden van de wereld heeft gedragen. Echter, in de context van deze verzen in Openbaringen, lijkt het duidelijk dat deze “wijnpers” niet betrekking heeft op Jezus die zichzelf offers als verzoening voor de zonden van de mensheid, maar eerder op een geweldadige uitvoering van Gods toorn tegen de vijanden van God. Hier wordt geen genade getoond, maar wordt er gesproken van een zware straf voor hen die zich tegen Gods wil verzetten.

Interpretatie: Gewelddadige God of Genade? De passages in Jesaja en Openbaringen benadrukken een aspect van God dat vaak moeilijk te rijmen is met het beeld van een liefdevolle en genadige God zoals we die in het Nieuwe Testament verder veel zien. In Jesaja en Openbaringen wordt God afgeschilderd als een gewelddadige rechter die de zonden van de volken straft door ze letterlijk en symbolisch te “vertrappen” als druiven in een wijnpers. Deze verzen laten zien dat God, hoewel vol liefde en genade, ook een rechtvaardige rechter is die Zijn toorn zal laten zien tegen hen die zich tegen Hem verzetten. Hoewel het in sommige tradities wordt gezien als een symbolisch beeld van het lijden van Jezus, lijkt de tekst in Openbaringen en Jesaja meer te wijzen op een gewelddadige actie van God tegen de zonden van de volken, in lijn met de goddelijke gerechtigheid die door God wordt uitgevoerd op de goddelozen. Dit maakt het duidelijk dat de beeldspraak van de wijnpers in deze passages niet betrekking heeft op Jezus zelf, maar op de afrekening van God met de volken die hun kansen voor vergeving hebben verspild.

2 Wat betekent dit voor ons beeld van God en Goddelijke openbaring?

De verklaring dat er een ontwikkeling is van Godsbeelden, zowel qua aantallen goden (1.1), als de lichamelijkheid van god (1.2) en zijn ontwikkeling naar meer liefde (1.3), komt op mij heel logisch en meer plausibel over dan te beweren dat het allemaal gaat over dezelfde God, maar roept ook vragen op. Zoals, hoe Goddelijk is de God die christenen eren dan nog? Is Hij niet gewoon ontwikkeld net zoals vele menselijke ideeën ontwikkelen? Is Hij dan niet een menselijk idee? Klink (2022) stelt de vraag waarom we allerlei goden in de volken rondom Israël als mythes zien, en de Joodse God niet: “Er zijn meer overeenkomsten dan verschillen tussen de Bijbelse voorstelling van het goddelijke en de Oegaritische. Ik benoem er hier slechts een paar die mijns inziens met recht mythologisch genoemd kunnen worden. De Bijbelse God heeft  lichaamsdelen en gebruikt die ook, vrijwel geen menselijke emotie is hem vreemd, hij vecht  met monsters, heeft zonen, vergadert met andere goden, bewoont berg(en), tempel, huis en tent, heeft inboedel, rijdt op wolken, daalt af uit de hemel van hoog boven de aarde, is een  krijger (soms met wagen en wapens), wordt voorgesteld als een stier (inclusief horens) en stuurt het weer. Dit soort eigenschappen komen niet alleen voor in de Oegaritische  mythologie, maar ook (mutatis mutandis) in onder andere de Babylonische, Egyptische,  Griekse mythologie. Al deze goden beschouwen we als (onderdeel van) mythologie, dus  waarom de Bijbelse god niet ook? Naast overeenkomsten tussen de goden bevatten ook veel  Bijbelse verhalen overeenkomsten met andere mythologische verhalen, zoals Griekse.”

Zoals al gezegd, is de hoofdvraag die al deze verzen over God bij mij oproept: zijn dit gedachten en schrijfsels van mensen over god, of zijn dit goddelijke, heilige openbaringen van God? Die vraag hangt weer samen met hoe we aankijken tegen de Bijbel, zie daarover meer in dit artikel. Uit het feit dat God eerst meer een lichaam had en later transcendenter werd kunnen we misschien wel concluderen dat de oorspronkelijke God op z’n minst een God was die geschapen werd naar ons evenbeeld in plaats van andersom (Stavrakopoulou, 2022).

In een privé reactie op mijn artikel werd de vraag gesteld waarom een ontwikkeling in Godsbeeld perse iets zegt over dat er menselijke filosofie in plaats van Goddelijke openbaring plaatsvond over het godsbeeld? Allereerst omdat we in de praktijk zien dat menselijke ideeën vaak ontwikkelen, dan lijkt een godsbeeld dat ontwikkelt ook al gauw een menselijk proces. Waarom zou God eerst een ander beeld over zichzelf verspreiden dan later? Als het openbaring is verwacht je toch dat de Onveranderlijke, zich ook onveranderlijk (Bijbels concept) en misschien zelfs consistent (misschien meer een modern criterium) openbaart over zichzelf? Als dat niet zo is kun je volgens mij twijfelen aan openbaring. Mijn grote vraag al jaren is: waarom zou ik de Bijbel vertrouwen, waarom zou ik daarin geloven, of in ‘de’ God van die Bijbel? Daarvoor zou het helpen als er een duidelijk consistent godsbeeld is, wat niet door menselijke filosofie/natuurlijke openbaring/culturele evolutie (natuurlijk) tot stand is gekomen. Hoe weet je dan namelijk nog of het God/iets bovennatuurlijks geweest zijn? Is het dan niet aannemelijker dat het inderdaad gedachten van mensen zijn die ieder mens zou kunnen hebben? Spinoza had ook leuke ideeën over God, maar daar geloven de meeste mensen niet in, daar heb je toch weinig aan? Dus waarom zou ik in een God moeten geloven die mogelijk, en volgens mij zelfs zeer waarschijnlijk, ontwikkelt is door mensen? Ik heb het dan nog niet over het feit dat mensen zelf ook een ontwikkeling door maken in hun idee van God tijdens hun eigen leven, verschillende kerken verschillende opvattingen hebben, en de kerk sowieso ook na de totstandkoming van de canon nog een enorme ontwikkeling heeft gehad qua godsbeeld. Dus, als we het over God hebben, waar hebben we het dan precies over? Een idee in onze gedachtenwereld, of toch een transcendent wezen dat hier allemaal achter schuil gaat?

Wat de traditie/kerk ervan maakt

Tot nu toe heb ik me zoveel mogelijk beperkt tot wat de Bijbel over God te vertellen heeft. Als we kijken wat bijvoorbeeld artikel 1 van de Nederlandse geloofsbelijdenis van God heeft gemaakt wordt helemaal duidelijk dat na de Bijbel er nog een hele slag aan interpretatie gemaakt is waardoor dat modernere beeld van God nog verder is af komen te staan van oudere beelden van God in het Oude Testament. We lezen daar bijvoorbeeld dat God een enig en eenvoudig wezen is, abstracte woorden die ver af staan van de meer menselijke beelden van God in het Oude Testament: God is als een vader, herder, koning, etc. Eigenlijk blijft het beeld van God dat we hebben dus tot vandaag de dag ontwikkelen. De God die in Exodus 3:8 nog afdaalde was een God van ervaring; ‘Hij die nog met ons door het woestijnzand had gelopen, kreeg een nieuwe status als ‘transcendent Opperwezen, de president-directeur van hemel en aarde’ (Hendrikse, 2007). En die zin vat mooi samen welke enorme ontwikkeling God gemaakt heeft.

Noten:

* Deutero Jesaja (bron Wikipedia): In de Bijbelwetenschap is er consensus dat de hoofdstukken 40-66 uit een latere periode dan de 8e eeuw v.Chr. stammen, want de tekst in deze hoofdstukken geven duidelijk de situatie van de 6e eeuw v.Chr. en latere eeuwen weer. Zo beschrijven de hoofdstukken 40-55 Jeruzalem als verwoeste stad (en zijn niet in de vorm van een profetie geschreven) en de Babylonische ballingschap is reeds een feit – ze spreken over het heden waarin de ballingschap ten einde zal komen. Hoofdstukken 56-66 veronderstellen een nog latere situatie, waarin het volk alweer is teruggekeerd naar Jeruzalem en de herbouw van de Joodse tempel al is gestart.[1] Na hoofdstuk 39 wordt Jesaja niet meer genoemd[2] en er is een duidelijke breuk in stijl en theologie waarneembaar vanaf hoofdstuk 40. Diverse sleutelwoorden en -zinnen worden in de ene sectie aangetroffen en niet in de andere.[3]

** De hellenistische invloeden in latere Bijbeldelen (zowel OT als NT) hebben te maken met de overheersing van Alexander de Grote vanaf de 4de eeuw voor Christus. De vertaling van de Hebreeuwse Bijbel naar het Grieks (Septuagint) bracht Hellenistische concepten in de Bijbelse taal zelf. Bijvoorbeeld, het gebruik van het woord Logos voor “Woord” in Johannes 1:1 is moeilijk te scheiden van Griekse filosofische associaties.

Bronnen: 

Casanova, H. (2020). Imagining God: Myth and Metaphor. Wipf and Stock Publishers. 

Carr, D.M. (2014). Holy resilience: the Bible’s traumatic origins, New Haven/London, 24-40.

De Waele, D. (2023). Godenschemering, de geschiedenis van ons geloof in God, Kok boekencentrum Utrecht.

Hendrikse, K. (2007). Geloven in een God die niet bestaat. Manifest van een atheïstische dominee. Nieuw Amsterdam.

McClellan, D. O. (2022). YHWH’s divine images: A cognitive approach. Society of Biblical Literature. 

Klink, B. J. (2022). De Bijbel als oud-oosterse mythologie. De Bijbel als oud-oosterse mythologie (deatheist.nl) 

Smith, M. S. (2002). The early history of God: Yahweh and the other deities in ancient Israel. Wm. B. Eerdmans Publishing. (Het standaarwerk over de ontwikkeling van het Joodse Godsbeeld). In dit filmpje legt hij beknopter een aantal zaken uit: The Embodied God of the Hebrew Bible (youtube.com)

Stavrakopoulou, S. (2022). God, een anatomisch onderzoek, Ambo Anthos 

3 gedachten over “Wie is God eigenlijk? Ontwikkelt het beeld van Hem in de Bijbel?

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *