De Bijbel, het fundament van het christelijke geloof, bevat veel teksten die betrekking hebben op mentale gezondheid en gedrag. In de tijd waarin de Bijbel werd geschreven, bestonden er echter geen wetenschappelijke inzichten over het menselijk brein en de werking ervan. Deze lacune in kennis leidde tot opvattingen die in het licht van moderne neurowetenschappelijke ontdekkingen als verouderd en zelfs onjuist worden beschouwd. In dit artikel vraag ik me af of de Bijbelse interpretaties van psychische problematiek, zoals gedemonstreerd door Jezus’ genezingen, voortkomen uit een verkeerd begrip van de menselijke geest en het brein – een misverstand dat zelfs vandaag de dag nog leeft in sommige christelijke gemeenschappen.
Jezus en Zijn mogelijke verkeerde interpretatie van psychische problematiek
In de Bijbel wordt psychologische problematiek regelmatig toegeschreven aan demonische bezetenheid of andere bovennatuurlijke invloeden. Dit komt duidelijk naar voren in passages zoals Mattheüs 17:14-20, Marcus 9:14-29 en Lucas 9:37-43, waar Jezus mensen geneest van wat destijds werd gezien als demonische invloeden. De symptomen die in deze Bijbelverhalen worden beschreven, zoals oncontroleerbare schokken en aanvallen, zouden tegenwoordig waarschijnlijk gediagnosticeerd worden als neurologische aandoeningen zoals epilepsie of psychose. Die waarschijnlijkheid kan aangetoond worden door de illustratie van recente casussen waarin mensen eerst gediagnosticeerd werden als bezeten met demonen, waarvan later bleek dat er iets neurobiologisch achter zat, zie onder andere:
Anneliese Michel (Duitsland, 1970s)
Aanvankelijke interpretatie: Anneliese Michel, een jonge vrouw uit Duitsland, vertoonde extreem gedrag: ze sprak in vreemde stemmen, toonde afkeer van religieuze symbolen en had aanvallen. Haar familie en priesters concludeerden dat ze bezeten was door demonen. Dit leidde tot een reeks exorcismen die uiteindelijk fataal voor haar werd.
Latere medische verklaring: Na haar dood werd vastgesteld dat Anneliese leed aan epilepsie van de temporale kwab, een aandoening die hallucinaties en religieuze obsessies kan veroorzaken. Bovendien is het aannemelijk dat ze leed aan psychose of schizofrenie, verergerd door haar geloof in bezetenheid en de stress van de exorcismen. Dit tragische geval wordt vaak aangehaald als een waarschuwing tegen het negeren van medische hulp bij vermeende bezetenheid.
Clara Germana Cele (Zuid-Afrika, 1906)
Aanvankelijke interpretatie: Clara, een 16-jarig meisje, zou vreemde talen hebben gesproken, onmenselijke geluiden hebben gemaakt en ongebruikelijke fysieke kracht hebben getoond. Religieuze figuren verklaarden dat ze door een demon was bezeten en voerden een exorcisme uit.
Mogelijke medische verklaring: Hoewel er minder medische documentatie beschikbaar is, suggereren moderne analyses dat haar symptomen consistent zijn met een dissociatieve identiteitsstoornis (DIS) of mogelijk een psychotische episode, beide aandoeningen die kunnen leiden tot gedrag dat lijkt op klassieke bezetenheidssymptomen.
Michael Taylor (Verenigd Koninkrijk, 1974)
Aanvankelijke interpretatie: Michael Taylor, een normaal kalme en religieuze man, vertoonde plotseling gewelddadig gedrag en beweerde dat een demon in hem zat. Tijdens een exorcisme werd gezegd dat meerdere demonen uit hem werden verdreven, maar niet allemaal. Kort daarna pleegde hij een brute moord op zijn vrouw.
Latere medische verklaring: Taylor bleek te lijden aan een ernstige psychotische episode. Zijn religieuze overtuigingen en de stress van het exorcisme verergerden zijn toestand. Het incident wordt nu vaak gezien als een combinatie van mentale ziekte en sociale factoren, waaronder de invloed van een religieuze gemeenschap.
“Julia” (VS, 2000s)
Aanvankelijke interpretatie: Een vrouw met de pseudoniem “Julia” werd door priesters en psychiaters onderzocht vanwege “onverklaarbare” gebeurtenissen, zoals objecten die zouden bewegen en stemmen die haar gedachten leken te beïnvloeden. Een katholieke exorcist concludeerde dat ze bezeten was.
Medische verklaring: Psychiaters ontdekten dat Julia leed aan een combinatie van schizofrenie en persoonlijkheidsstoornissen. Haar overtuiging dat ze bezeten was, werd versterkt door haar religieuze opvoeding en omgeving.
Bijbelse glossolalie (spreken in vreemde talen)
In gevallen waarin mensen tijdens een vermeende bezetenheid onbekende of vreemde talen spreken, wijst onderzoek vaak op neurologische aandoeningen zoals:
Slaapverlamming: Gecombineerd met hallucinaties kan dit een gevoel van externe controle of “bezetenheid” geven.
Temporale kwab epilepsie: Dit kan religieuze obsessies of ervaringen veroorzaken die als mystiek of demonisch worden geïnterpreteerd.
Heksen
Aanvankelijke interpretatie: Veel van de vrouwen die in de vroegmoderne tijd als heksen werden bestempeld, vertoonden gedrag dat destijds als abnormaal of bedreigend werd gezien, zoals ongebruikelijke medische kennis, afwijkend sociaal gedrag, of het ervaren van hallucinaties en aanvallen.
Medische verklaring: In retrospect kan een groot deel van dit gedrag verklaard worden door neurologische of psychologische aandoeningen zoals epilepsie, psychose, of hysterie. Ook speelden culturele en sociale factoren een grote rol, zoals angst voor het onbekende en misogynie.
Konden neurobiologische factoren op z’n minst een rol spelen? Hiermee is niet gezegd dat alle gevallen van mogelijke demonische bezetenheid geheel verklaart zijn. Maar het geeft te denken dat er ook neurobiologische verklaringen zijn. Zou van sommige casussen in de tijd van Jezus ook niet kunnen gelden dat er neurobiologische factoren een rol speelden?
De mogelijke misinterpretatie van psychische aandoeningen als demonische bezetenheid was niet uniek voor de tijd van Jezus, maar weerspiegelt een diepgewortelde onwetendheid over de werking van het brein. Jezus, als volgens de christelijke leer alwetende God, zou echter de oorzaken van dergelijke aandoeningen moeten hebben begrepen, toch? Als Hij werkelijk alles wist, waarom begreep Hij dan niet wat we nu weten over neurologische aandoeningen? En wat zegt dat over zijn goddelijkheid?
Het is duidelijk dat de Bijbel een beperkt begrip van het brein en de geest reflecteert, wat de oorzaak is van de demonisering van psychische aandoeningen die in die tijd wijdverspreid was. Jezus genas bijvoorbeeld een jongen in Marcus 9:14-29 die leed aan symptomen die we vandaag als epilepsie zouden herkennen, maar in die tijd werden gezien als een demonische bezetenheid. Dit roept de vraag op waarom Jezus, als alwetende God, deze aandoening niet correct begreep als een neurologisch probleem.
De rol van de huidige kerk: stroman maken van hersenwetenschap en exorcisme
Hersenwetenschap belachelijk maken of zijn er andere verklaringen voor gedragsverandering? Behalve dat dit bij mij voor fundamentele vragen stelt, waar ik later op terug kom, vind ik ook dat de huidige kerk/dominees voorzichtig moeten zijn met uitspraken over hersenwetenschap. In een recent voorbeeld, gepresenteerd in een video hier te bekijken, stelt een dominee dat mensen veranderen door de invloed van de Heilige Geest. Hij lijkt daarmee te denken voldoende antwoorden te hebben op onderzoek van hersenwetenschappers als Dick Swaab. Hij staat daar duidelijk boven. Zijn retorische vragen en beweringen klinken overtuigend, maar de dominee maakt gebruik van anekdotisch bewijs, waarbij hij min of meer beweert dat gedragsveranderingen spiritueel van aard zijn en hij doet net of onderzoekers niet erkennen dat verandering kan plaatsvinden. Dit is een stroman-argument, aangezien neurowetenschappers zoals Dick Swaab wel degelijk erkennen dat gedragsverandering bijvoorbeeld in reactie op omstandigheden mogelijk is, maar zij leggen de oorzaak ervan bij neurologische en biologische processen in plaats van spirituele krachten. Persoonlijk vind ik het lastig dat de dominee een beetje belachelijk lijkt te doen over de hersenwetenschappers, terwijl ‘de’ kerk naar mijn idee, en zoals ik me ook in dit artikel afvraag, mogelijk een schadelijke rol heeft gespeeld in het begrijpen en behandelen van neurologische aandoeningen.
Verandering bij kerkmensen: andere, soms zelfs nadelige verklaringen Daarnaast is het belangrijk te kijken naar de rol van de sociale omgeving van de kerk, waarin ik soms ook kwalijke invloeden heb gezien. Verandering kan ook voortkomen uit sociale druk en groepsdynamiek, niet alleen uit spirituele invloed. In veel kerkelijke gemeenschappen wordt de nadruk gelegd op het naleven van normen en het aanpassen van gedrag om erbij te horen. Dit kan leiden tot gedragsverandering, en zeker niet altijd om de juiste redenen. In plaats van psychologische groei en zelfreflectie, kan deze sociale druk ervoor zorgen dat mensen zich anders gaan gedragen om aan de verwachtingen van de gemeenschap te voldoen.
In kerken (ook in andere situaties uiteraard) kan er daardoor soms een onterechte prestatiedruk ontstaan. Leden worden bijvoorbeeld aangespoord met uitspraken als “de Heer vraagt het van je” om meer te doen voor de kerk (bijvoorbeeld ouderling worden), harder te werken en betere mensen te worden. Dit kan leiden tot gevoelens van schuld, stress en zelfs burn-out, omdat het niet mogelijk is om altijd te voldoen aan de onrealistische normen die door de gemeenschap worden gesteld. Het is belangrijk om te erkennen dat deze gedragsverandering door sociale druk dus niet altijd het werk van de Heilige Geest is, maar een gevolg van externe invloeden die psychologisch veel invloed kunnen hebben. Hierbij ontken ik zeker niet dat de kerk op veel mensen ook hele goed invloeden heeft, en bijvoorbeeld troost en gemeenschap bied.
Daarbij komt dat er soms een stigma ligt op psychische zwaktes, je zou eigenlijk sterk en geduldig moeten zijn als gelovige bijvoorbeeld. Een labiele gelovige, kan dat wel? Hij/zij krijgt toch kracht van de Heer? Ook in andere situaties geld dat er soms een stigma is, omdat zwak zijn nu eenmaal moeilijk is in een vaak competitieve wereld. Maar in de kerk is de combinatie met een geloof wat zou moeten ondersteunen, soms extra moeilijk omdat het de lat nog hoger legt. Soms zorgen deze psychische kwalen ervoor dat mensen nog harder hun heil zoeken in bijvoorbeeld obsessief bezig zijn met geloof, terwijl ze psychische/psychiatrische hulp nodig hebben.
De spirituele verklaring van psychische aandoeningen: gevaren van exorcisme en onwetenschappelijke overtuigingen
Het probleem wordt verder versterkt in sommige christelijke gemeenschappen die geestelijke of demonische invloeden nog steeds beschouwen als de oorzaak van psychische aandoeningen zoals depressie, angststoornissen of zelfs schizofrenie. In plaats van medische hulp te zoeken, worden mensen regelmatig doorverwezen naar de dominee voor gebed, of zelfs voor een exorcisme, wat in extreme gevallen gevaarlijk kan zijn.
Een schrijnend voorbeeld komt uit Zuid-Amerika, waar een meisje werd onderworpen aan een exorcisme-ritueel waarbij men probeerde een “demon” uit haar lichaam te drijven door haar met vuur te branden. Dit leidde tot ernstige verwondingen en de dood van het slachtoffer. Zulke praktijken, hoewel extreme, zijn niet zeldzaam. Ze zijn het gevolg van het niet erkennen van psychische stoornissen als medische aandoeningen en het vasthouden aan verouderde, spirituele verklaringen voor wat brein- of geestproblemen betreft. Het negeren van wetenschappelijke kennis over psychische aandoeningen en het blijven verwijzen naar demonische invloeden in plaats van naar psychiaters of psychologen is niet alleen schadelijk voor de betrokkenen, maar kan ook levensbedreigend zijn. Het schadelijke zit hem onder andere in het demoniseren: psychische kwalen worden soms als teken van ‘slechtheid’ gezien door die demonen, in plaats van dat het slachtoffer er niets aan kan doen omdat het simpelweg zijn/haar brein is.
Jezus en Demonenuitdrijving
Laat ik terugkeren van de huidige kerk, naar de waarschijnlijke oorsprong van hoe de huidige kerk tegen psychische aandoeningen en gedrag aankijkt: Jezus en de Bijbel. Ik denk dat wat de dominee in het hierboven aangehaalde filmpje zegt, of zelfs het exorcisme, en misschien ook christelijke visies op de menselijke ziel gebaseerd of geïnspireerd zijn op hoe er in de Bijbel over dit soort thema’s geschreven wordt. Om dit wat concreter te maken kom ik terug op hoe Jezus omging met zeer waarschijnlijk neurologische aandoeningen. Ik som daarvoor de volgende Bijbelverzen op, waarin wordt beschreven hoe Jezus demonen uitdrijft:
Mattheüs 8:28-34: Jezus drijft demonen uit twee mannen in Gadara en stuurt de demonen in een kudde varkens.
Mattheüs 17:14-18: Jezus geneest een jongen die lijdt aan een demonische bezetenheid; waarschijnlijk een epileptisch aandoening.
Marcus 5:1-20: Jezus drijft een demon uit een man die tussen de graven leeft en hem “Legioen” noemt.
Lucas 8:2: Jezus geneest Maria Magdalena van zeven demonen.
Lucas 9:37-43: Jezus geneest een jongen met een demon die hem in waarschijnlijk epileptische aanval stort.
Deze passages illustreren dat demonen werden gezien als de oorzaak van psychische stoornissen. Tegenwoordig zouden we deze symptomen waarschijnlijk diagnosticeren als epilepsie, schizofrenie of andere neurologische aandoeningen. En daar wil ik nu naar gaan kijken, wat de neurowetenschappen zeggen over hoe gedrag veroorzaakt wordt, en hoe het brein daarin vaak meer verantwoordelijk is, dan bovennatuurlijke krachten. Daarbij wil ik wel de kanttekening maken dat ook de hersenwetenschap niet alwetend is, en er nog veel te onderzoeken valt.
Voorbeelden van breinaandoeningen die gedrag beïnvloeden
Ik wil kort casussen beschrijven waarin aangetoond wordt dat breinaandoeningen, oftewel fysieke veranderingen in het brein, invloed kunnen hebben op gedrag:
Phineas Gage: Een berucht geval van een man die door een ijzeren staaf door zijn schedel werd doorboord. Gage overleefde het ongeluk, maar zijn persoonlijkheid veranderde drastisch. Vóór het incident was hij een rustig, verantwoordelijke man, maar na het ongeluk werd hij impulsief en asociaal. Dit toont aan hoe schade aan bepaalde delen van het brein de persoonlijkheid kan veranderen.
Charles Whitman: In 1966 pleegde Whitman een massamoord vanaf de UT Tower in Texas. Hij gaf aan dat hij een verandering in zijn gedrag merkte en last had van vreemde gedachten. Een autopsie toonde aan dat hij een hersentumor had in het gebied dat invloed heeft op agressie en impulscontrole. Dit voorbeeld illustreert hoe fysieke hersenbeschadiging kan leiden tot plotselinge gedragsveranderingen.
Ontremd gedrag: een 40-jarige man met een tumor in de rechter orbitofrontale cortex (een hemangiopericytoom) die leidde tot opvallende gedragsveranderingen, waaronder pedofiele neigingen en ontremd gedrag. De orbitofrontale cortex, een deel van de hersenen dat verantwoordelijk is voor impulscontrole en sociaal gedrag, was door de tumor aangetast. Naast de pedofiele symptomen had de patiënt ook moeite met complexe motorische taken zoals het tekenen van figuren (constructieve apraxie). Na het operatief verwijderen van de tumor verdwenen de pedofiele neigingen en verbeterden zijn cognitieve en motorische functies aanzienlijk (Burns & Swerdlow, 2003)
Schizofrenie: Deze aandoening wordt gekarakteriseerd door hallucinaties en wanen, wat vroeger vaak werd toegeschreven aan demonische bezetenheid. Neurologisch gezien blijkt echter dat schizofrenie gerelateerd is aan chemische onevenwichtigheden in de hersenen, met name in de dopamine-systemen.
Ik wil hiermee niet zeggen dat alle asociale of immorele gedragingen te verantwoorden zijn met breinaandoeningen, maar ik denk wel dat ze een significante rol spelen. Mijn vraag is dus, spelen breinaandoeningen of demonen een waarschijnlijkere rol in het veroorzaken van genoemde gedragingen?
Conclusie
Ik denk dat breinonderzoek belangrijke vragen oproept voor christelijke doctrines en ik heb daar enkele kort van beschreven. Ik som ze nog een keer op en beschrijf nog een nieuw probleem:
De Bijbelse verhalen van demonische bezetenheid en genezing, die vaak verbonden zijn met breinaandoeningen, doen vermoeden dat Jezus deze aandoeningen mogelijk niet correct begreep, wat de vraag oproept over zijn alwetendheid en goddelijkheid. De hoofdvraag die dit artikel dan ook stelt is: wat zegt de onwetendheid over het brein in de Bijbel en bij Jezus over respectievelijk de onfeilbaarheid daarvan en Zijn Goddelijkheid?
Het negeren van de neurowetenschappelijke kennis over psychische stoornissen in de geschiedenis van de christelijke kerk leidt niet alleen tot misverstanden over de oorzaken van deze aandoeningen, maar ook tot schadelijke overtuigingen die in sommige gevallen levens kunnen kosten.
Eentje die ik nog niet echt heb beschreven: de Bijbelse notie van de ziel lijkt moeilijk te rijmen met het huidige begrip van de (evolutie van) hersenen en het bewustzijn. Eigenlijk mag je in de conclusie niet met nieuwe informatie komen, maar ik doe het toch: wat betekent het idee van een ziel als we ons brein beschouwen als een product van miljoenen jaren evolutie? En wanneer in dat evolutieproces zou de mens dan een ziel hebben gekregen? Vaak wordt gedacht dat het menselijk brein uniek is en fundamenteel verschilt van dat van andere dieren, maar wetenschappelijk bewijs wijst in een andere richting. In 2012 publiceerde een groep wetenschappers de Cambridge Declaration on Consciousness, waarin zij stelden dat bewustzijn in verschillende vormen waarschijnlijk wijdverspreid is in het dierenrijk, vooral onder zoogdieren, vogels en zelfs cephalopods zoals octopussen. Ze schreven: “kunstmatige stimulatie van dezelfde hersengebieden genereert overeenkomstige gedragspatronen en gevoelstoestanden bij zowel mensen als niet-menselijke dieren. Het bewijs toont aan dat niet-menselijke dieren de neurologische structuren bezitten die nodig zijn voor bewuste ervaringen en intentioneel gedrag” (Low et al., 2012). Dit roept de vraag op of bewustzijn — en daarmee het concept van de ziel (?) — misschien geleidelijk is ontstaan, net zoals vele andere kenmerken in de evolutie. De bekende primatoloog Frans de Waal wijst erop dat er geen sprong te zien is van een mensaapachtig brein naar een menselijk brein: “Menselijke hersenen hebben bijna dezelfde anatomie als die van mensapen. Er is geen unieke hersenstructuur; ons brein kan worden gezien als een ‘lineair opgeschaald primatenbrein’” (De Waal, 2013; zie ook de afbeelding hieronder). Het lijkt daarom aannemelijk dat het menselijk bewustzijn zich op een geleidelijke manier heeft ontwikkeld, zonder een duidelijk moment waarop de ziel plotseling ‘ontstond’. In plaats van een brein dat in een enkel moment van evolutie uniek werd, wijst het bewijs erop dat onze geestelijke vermogens onderdeel zijn van een continuüm dat we delen met andere diersoorten. Dit dwingt ons na te denken over wat het betekent om menselijk te zijn en of we de ziel moeten herzien in het licht van onze evolutionaire geschiedenis. Bovendien zou ik de heel brutale vraag willen stellen: als Jezus als alwetende God dit allemaal wist waarom heeft Hij dit niet met ons gedeeld? Als ik Jezus was geweest had ik de mensen graag verrast met een lesje neurobiologie:).
Afbeelding: de corticale parcellatie van de hersenen van chimpansees en mensen omvat het opdelen van de cortex in verschillende functionele en anatomische gebieden. Links zien we de corticale parcellatie van de chimpansee, waarbij de 38 verschillende gebieden van de linkerhersenhelft worden weergegeven en rechts die van de mens. Dit soort parcellatie helpt om beter te begrijpen hoe specifieke hersengebieden zijn georganiseerd en hoe deze mogelijk zijn geëvolueerd van gemeenschappelijke voorouders naar de huidige menselijke vorm. Door deze vergelijkingen kunnen we zien dat de basisstructuur van de menselijke cortex veel gelijkenissen vertoont met die van de chimpansee, wat aansluit bij het idee van een geleidelijke evolutie zonder plotselinge ‘sprong’. Dit ondersteunt de gedachte dat ook hogere functies, die vaak worden toegeschreven aan de ‘ziel’, zoals zelfbewustzijn en complexe cognitie, waarschijnlijk geleidelijk zijn ontstaan. Bron: Hecht & Garrison, 2024.
Tot slot: zou het kunnen dat de ontwikkeling van wetenschappelijk inzicht misschien heilzamere en betrouwbaardere nieuwe perspectieven op de menselijke psyche geboden heeft dan de Bijbelse visies?
Bronnen:
Burns, J. P., & Swerdlow, R. H. (2003). Right orbitofrontal tumor with pedophilia symptom and constructional apraxia sign. Archives of Neurology, 60(3), 437-440. https://doi.org/10.1001/archneur.60.3.437
Hecht, E. E., & Garrison, A. R. (2024). Cortical parcellation of the chimpanzee and human brains: Comparative mapping of cytoarchitectonic and functional areas. Brain Structure and Function. https://doi.org/10.1007/s00429-024-02823-2
Low, Philip, Jaak Panksepp, Diana Reiss, David Edelman, Bruno Van Swinderen, and Christof Koch. “The Cambridge declaration on consciousness.” In Francis crick memorial conference, Cambridge, England, pp. 1-2. 2012
De Waal, F. B. (2013). The bonobo and the atheist: In search of humanism among the primates. WW Norton & Company
In de Bijbel komen allerlei verwarrende teksten voor over wie God is. Ik beschrijf in dit artikel welke vragen dit bij me oproept. De hoofdvraag is: 1. Ontwikkelt het beeld van God in de Bijbel? En die mogelijke ontwikkeling wordt beschreven aan de hand van de volgende deelvragen: 1.1 Ontwikkeling van monolatrie naar monotheïsme in de Bijbel?, 1.2 Ontwikkeling van antropomorfisch godsbeeld naar transcedent?, 1.3 Ontwikkeling van behoorlijk wrede naar goede, liefhebbende God? En dan stel als ik slot de vraag: 2. Wat zegt dit over Goddelijke openbaring en het beeld dat we vandaag van God hebben?
Als korte korte appetizer voor het artikel. Lees deze verzen uit psalm 18 eens, is dit hoe u God voor zich ziet?
Psalm 18 8 Toen schudde en schokte de aarde, de bergen trilden op hun grondvesten, beefden omdat Hij vlamde van woede, 9 rook steeg op uit zijn neus, verterend vuur kwam uit zijn mond, Hij spuwde hete as. 10 Hij schoof de hemel open en daalde af, duisternis onder zijn voeten, 11 Hij besteeg de cherub en vloog, zwevend op de vleugels van de wind. 12 Hij maakte van het donker zijn schuilplaats, trok een tent om zich heen van duister water, dichte wolken. 13 Een vuurgloed ging voor Hem uit, wolken joegen voort, hagel en gloeiende as. 14 De donder van de HEER klonk aan de hemel, de Allerhoogste verhief zijn stem: hagel en gloeiende as. 15 Hij schoot zijn pijlen en sloeg de vijanden uiteen, wierp zijn bliksemschichten en verdreef hen.
Hier verteld David hoe God hem hielp door een oud Bijbelgedeelte te gebruiken waar een beeld van God opduikt dat bijna lijkt op de strijd- of zelfs dondergoden van allerlei andere volken. Dit lijkt een heel andere God dan de God in Paulus’ brieven bijvoorbeeld. Vanaf nu ga ik in op de mogelijke verschillen in godsbeelden aan de hand van de eerder genoemde vragen:
1. Ontwikkelt het beeld van God in de Bijbel
1.1 Ontwikkeling van monolatrie naar monotheïsme in de Bijbel?
Ik heb drie vragen over wie God eigenlijk is en begin met misschien wel de meest uitdagende: was God vroeger eigenlijk een van de vele goden die bestonden voor de Joden? Zijn er in de Bijbel sporen van polytheïsme of op z’n minst monolatrie (het dienen van 1 god, maar het bestaan van andere goden niet ontkennen)? Er zijn vele Bijbelverzen waar op z’n minst de indruk wordt gewekt dat de auteur het over meerdere goden heeft als hij het over God heeft, of erkent dat ze bestaan. Een lijst met voorbeelden:
“En God zeide: Laat ons mensen maken, naar ons beeld, naar onze gelijkenis” (Genesis 1:23).
In het Bijbelverhaal van de toren van Babel staat: “Kom aan, laat Ons nederdalen, en laat Ons hun spraak aldaar verwarren, opdat de een de taal van den ander niet hore.” (Genesis 11:7)
Ook hemellichamen werden vereerd en er wordt erkend dat God deze voor de andere volken heeft bestemd: ‘en als u omhoogkijkt en de zon, de maan en de sterren ziet, al die lichten aan de hemel, laat u er dan niet toe verleiden daarvoor neer te knielen en te vereren wat de HEER, uw God, voor de andere volken op aarde heeft bestemd’ (Deut. 4:19, 2 Kon. 21:5/23:5).
In oudere delen van de Bijbel zien we bovendien dat God de bestuurder is van een ‘goddelijke raad’ of ‘raad van de zonen van God’ – een soort vergadering van God met lagere geestelijke wezens die samen het lot van mensen bespreken. Het duidelijkst blijkt dit uit Job 1:6: “Op zekere dag nu, toen de zonen Gods kwamen om zich voor de HEERE te stellen, kwam de satan ook onder hen.” Simpelweg zeggen dat dit over engelen of andere goddelijke wezens dan goden gaat is te makkelijk denk ik, alleen al omdat het er niet staat, engelen waren bovendien vaak meer dienaars.
Toen sprak God (Elohim) tot Mozes en zei tegen hem: Ik ben de HEERE (Jahwe). Ik ben aan Abraham, Izak en Jakob verschenen als God de Almachtige (El Sjaddai), maar met Mijn Naam HEERE (Jahwe) ben ik hun niet bekend geweest (Exodus 6:1-2). Jahwe was dus niet bekend bij de patriarchen, die aanbaden El Sjaddai, wat waarschijnlijk verwijst naar El, zoals hij heette in Ugarit (de Waele, 2023).
Het volgende vers uit Deuteronomium wijst denk ik het duidelijkst richting restanten van meergodendom in de Bijbel: zoals ik al beschrijf in dit artikel staat in de oudste manuscripten van Deuteronomium 32:8-9 (Dode Zeerollen): “Toen de Allerhoogste [Eljon] aan de volken hun erfenis uitdeelde, toen Hij Adams kinderen van elkaar scheidde, plaatste Hij grenzen aan de volkeren (of: bepaalde hij grenzen voor alle volken, Stavrakopoulou, 2022), naar het aantal godenzonen [bene elohiem], zodat Jahweh Zijn deel kreeg, Jakob [Israël] Zijn erfdeel (of: Jakob was het deel dat hij zichzelf toemat).” Hier is Jahweh dus één van de zonen van de oppergod Eljon, die zijn eigen volk (Israël) toegewezen kreeg, een duidelijke vorm van polytheïsme. Dit is in latere manuscripten gecorrigeerd, een theologisch relevante wijziging. Francesca Stavrakopoulou schrijft in haar boek God, een anatomisch onderzoek (2022) hierover dat de meerderheid van de (kritische) Bijbelonderzoekers het ermee eens is dat onder andere uit dit vers blijkt dat Jahweh een van El(jons) vele goddelijke kinderen was. Volgens Stavrakopoulou en bijvoorbeeld Smith (2002) assimileerde YHWH uiteindelijk in El(jon). Yahweh was vooral geassocieerd met storm en oorlog. Een goed beeld van deze God is te krijgen in oude Bijbeldelen zoals het lied van de zee dat in veel ‘ouderwetsere’ taal is geschreven dan de rest van Exodus (Exodus 15:1–18). Ook psalm 18, 29 en 68 zijn archaïsche bijbelstukken waar het gaat over deze YHWH. Een belangrijk vers in deze context is Exodus 6:2 waar de schrijver probeert te vertellen dat Jahwe altijd al El was. Ik ben Jahwe zegt de godheid hier tegen Mozes. Ik ben aan Abraham, Isaak en Jakob verschenen als El Shaddai, maar mijn naam Jahwe heb ik niet aan hen bekendgemaakt.
Hier bracht een conservatievere denker die persoonlijk op de mail op dit artikel reageerde tegen in dat er twee opties zijn: Elyon en YHWH zijn twee verschillende godheden (waarbij Elyon de volken verdeelt onder de goden en YHWH een van die goden is), of Elyon en YHWH zijn twee verschillende aanduidingen van dezelfde God (het hoeft ons niet te verbazen dat Godsnamen worden afgewisseld, denkt hij). Hij denkt dat de tweede interpretatie realistisch is omdat er verder volgens hem geen verzen zijn die suggereren dat YHWH een zoon van Elyon is. In zijn algemeenheid geeft hij ook aan dat het vaak zo is dat YHWH hoger is dan de andere goden, en/of over hen rechtspreekt. Als er over andere goden gesproken wordt zou dat dus over andere hemelse wezens kunnen gaan, en niet per se goden die van eenzelfde niveau zijn als YHWH. Hij ziet Eljon en YHWH als altijd al een en dezelfde. De vraag blijft dan echter wat die andere hemelse wezens dan zijn (hier kom ik later op terug***)
“Toen de mensen zich op aarde begonnen te vermenigvuldigen en hun dochters geboren werden, zagen Gods zonen dat de mensenkinderen mooie vrouwen waren, en zij kozen uit al die vrouwen de vrouwen die ze maar wilden hebben. Toen dacht de HEER: Mijn levensgeest mag niet voor altijd in de mens blijven, hij is immers niets dan vlees; hij mag niet langer dan honderdtwintig jaar leven. In die tijd en ook daarna nog, zolang de zonen van God gemeenschap hadden met de dochters van de mensen en kinderen bij hen kregen, leefden de reuzen op aarde.” (Genesis 6:1-4, NBV). Deze bijzondere verzen lijken een tegenstelling te maken tussen mensen en iets goddelijks (de zonen van God). Hiervoor zijn allerlei interpretaties, maar als je het vers zo leest lijkt die tegenstelling tussen goddelijk en menselijk in mijn ogen de meest voor de hand liggende verklaring en dus op het bestaan van meerdere goden te wijzen, waarvan deze Bijbelauteur geloofde dat ze gemeenschap hadden met menselijke vrouwen.
Het feit dat er zoveel gewaarschuwd wordt tegen afgoden door de profeten wijst er ook op dat veel Joden meerdere goden dienden. Zelfs het gebod dat er geen andere goden gediend mogen worden wijst hierop. Er staat niet: geloof geen andere goden, maar: dien ze niet. Ook het bestaan van oude Joodse tempels waar andere goden(beeldjes) zijn gevonden, onder andere van Asjera, waarschijnlijk de vrouw van El, wijst hierop. Dit wordt in de Bijbel teruggevonden in 2 Koningen 21:7 en zelfs als Jakob Jozef zegent ‘met zegeningen van borsten en moederschoot (Gen 49:25-26)’ verwijst hij naar alle waarschijnlijkheid naar de Ugaritische titels van de godinnen Asjera en Anat (de Waele, 2023; Smith, 2002). Ze worden namelijk parallel genoemd met ‘de zegen van je vader’, waarmee in Ugarit de God El wordt aangeduid (Jahwe wordt in dezelfde zegenspreuk apart genoemd). Dit werd in latere tijden, bijzonder in de tijd van Josia als afgodendienst veroordeeld, mogelijk ook om het Noordelijke rijk waar dit meergodendom normaler was, en het zuidelijke rijk meer te verenigen. Het duidelijkst wordt dit als er in de oude, verwoeste tempel van Salomo een rol wordt gevonden met wetten en die bij een profetes uit het noorden (Hulda) gecheckt wordt en zij zegt in andere woorden, ja het zijn wetten van YHWH (2 Koningen 22:14-20).
Hoewel er wel polytheïsme was onder de Joden, wordt dit vaak afgewezen in de Bijbel. Pas in de achtste eeuw voor Christus, als de Assyrische oorlogsmachine over het Midden-Oosten walst gaan profeten als Hosea en Micha zeggen dat Jahwe absolute loyaliteit eist, in reactie op dat de Assyrische vorst absolute loyaliteit eiste (Carr, 2014). Dat dit afgoden vereren later dus verboden werd zou kunnen leiden tot het idee dat het godsbeeld in de Bijbel zelf (los van het syncretisme bij het Joodse volk met omringende culturen) niet ontwikkeld. Toch is dit niet waar, omdat je volgens mij met vrij veel zekerheid kunt zeggen dat er binnen de Bijbel minimaal een ontwikkeling van monolatrie naar monotheïsme is. Monolatrie bestaat duidelijk nog in de Bijbel tot voor de Babylonische wegvoering. Zo zijn er teksten als dat de Joden geen andere goden mogen dienen, wat het bestaan van andere goden dus niet ontkent. Een vers als “Omdat zij Mij verlaten hebben en zich gebogen hebben voor Astarte, de godin van de Sidoniërs, voor Kemosh, de god van Moab, en voor Milkom, de god van de Ammonieten, en Mij niet gewandeld hebben in Mijn wegen, door te doen wat recht is in Mijn ogen en Mijn verordeningen en Mijn rechten, zoals David, zijn vader, deed” (1 Koningen 11:33), ontkent ook zeker het bestaan van de andere goden niet***. Ook verzen over de godenraad zoals in Job 1:6 of Psalmen 86:8 (Geen god is U gelijk, Heer, uw daden zijn zonder weerga) suggereren heel duidelijk dat andere goden niet ontkent worden. Pas later, na de wegvoering naar Babel wordt de Bijbel ontkennend over het bestaan van andere goden (terwijl Juda’s politieke macht verschrompelde, ging het zijn eigen godheid geleiden als degene die koningen van andere rijken dirigeerde: zij waren een straffend instrument in de hand van Jahwe). Dit ontkennen van andere goden in deze tijd blijkt onder andere uit Deutero Jesaja*, dat na de wegvoering geschreven is. Bijvoorbeeld: 44:6-8: “Ik ben de eerste en Ik ben de laatste, er is geen god buiten Mij.” Het afwezig zijn van zulke duidelijke – het bestaan van andere goden ontkennende teksten – in teksten van voor de ballingschap zegt denk ik, in combinatie van teksten die het bestaan van andere goden erkennen daarvoor, duidelijk dat monolatrie geaccepteerd was in de Bijbel en dat dit beeld later ontwikkelde tot monotheïsme.
1.2 Ontwikkeling van antropomorfisch godsbeeld naar transcedent?
Ook lijkt het erop dat de Joden een beeld van God hadden waarin Hij een lichaam had. Vaak lijkt Hij bijvoorbeeld op een grote man, zoals blijkt uit vele fysieke eigenschappen die hij krijgt in de bijbel.
In Genesis 1:23 maakt God mensen naar zijn beeld, is dat alleen geestelijk, mentaal, of ook fysiek? Het lijkt ook fysiek omdat de context van het vers is dat God de mensen fysiek aan het maken is. Illustratief hiervoor is dat Michelangelo God schilderde als een op mens lijkende man zoals in de afbeelding hierboven (Michelangelo Buonarroti 1475 – 1564, De schepping van Adam, via www.statenvertaling.net).
En de HEERE sprak tot Mozes aangezicht aan aangezicht, gelijk een man met zijn vriend spreekt (Exodus 33:11); En Jakob noemde den naam dier plaats Pniël: want, zeide hij, ik heb God van aangezicht tot aangezicht gezien, en mijn ziel is gered geweest. (Genesis 32:30). God heeft een gezicht?
Toen de Heer klaar was met spreken tegen Mozes op de berg Sinaï, gaf hij hem de twee stenen platen waarop de afspraken stonden die de Heer met zijn volk had gemaakt. Deze afspraken had Hij Zelf met zijn vinger op de stenen geschreven. (Exodus 31:18; God heeft vingers? Als dit meer figuurlijk is, hoe zijn de letters dan op de stenen gekomen?).
En het zal geschieden, wanneer Mijn heerlijkheid voorbij zal gaan, zo zal Ik u in een kloof der steenrots zetten; en Ik zal u met Mijn hand overdekken, totdat Ik zal voorbijgegaan zijn. En wanneer Ik Mijn hand zal weggenomen hebben, zo zult gij Mijn achterste delen zien; maar Mijn aangezicht zal niet gezien worden! (Exodus 33:22–23; God heeft een hand en achterkant).
Genesis 32:30: Jakob ziet God van aangezicht tot aangezicht en worstelt met hem. Is dat puur metaforisch? Waarom heeft Jakob dan vervolgens een verwrongen heupgewricht? “Daarom eten de Israëlieten tot op deze dag de heupspier niet, die zich boven het heupgewricht bevindt, omdat Hij het heupgewricht van Jakob bij de heupspier had aangeraakt” (Vers 32).
Genesis 18-19 waar “YHWH” één van de “drie mannen die dichtbij” Abraham staan is.
Boven de koepel die boven hun hoofden was, was iets te zien wat op een troon leek. Op die troon zat iets wat op een mens leek. (Ezechiël 1:26-28; dit is een visioen, maar het zegt wel iets over het beeld dat mensen van God hebben).
Ik bleef kijken, ‘Toen werden er tronen neergezet en de Oude van dagen ging zitten. Zijn kleren waren wit als sneeuw en het haar op zijn hoofd was wit als wol. Zijn troon stond in vuur en vlam en de wielen ervan waren gloeiend heet. (Daniël 7:9; God heeft kleding en zit op een troon, hoewel ook dit een visioen is).
Dat dit allemaal metaforen zijn lijkt mij sterk, want waar maakte God dan bijvoorbeeld de stenen tafelen mee, die werden toch materiaal gemaakt en kapotgegooid? Er moet daadwerkelijk iets geweest zijn wat die letters geschreven heeft. Of de heup van Jakob, die werd toch echt verwrongen? Waar ligt op een gegeven moment de grens van iets metaforisch lezen of meer letterlijk? Bart Klink (2022) schrijft hier het volgende over: “het is de vraag of er een strikt onderscheid tussen letterlijk en metaforisch te maken valt. Kan bijvoorbeeld de arm van God in veel teksten niet zowel letterlijk (antropomorf godsbeeld) als metaforisch (macht) zijn? (..) Is de ‘arm der wet’ vergelijkbaar met Gods arm, zelfs als ze beide metaforisch zijn? Er lijkt eerder sprake te zijn van een continuüm.”
Sowieso lijken veel van deze teksten ook tegenstrijdig met andere teksten in de Bijbel waar wordt beweerd dat God nooit is gezien, of dat niemand Gods gezicht kan zien en dat overleeft. (Exodus 33:20, Evangelie van Johannes 1:18 en Eerste brief van Johannes 4:12). Volgens 1 Timotheüs 6:16 is het niet mogelijk dat een mens God ziet. Op z’n minst blijkt in mijn ogen uit deze verzen dat het godsbeeld in het Nieuwe Testament meer transcedent is dan in het Oude Testament waar sporen zijn te vinden van een meer fysiek godsbeeld.
Het tegenargument dat we weten dat God niet antropomorf is, en dat dus een tekst over bijvoorbeeld Zijn arm niet letterlijk kan zijn is uiteraard een circelredenering, zoals Bart Klink (2022) schrijft, als hij een studie bespreekt van Korpel die de Oegaritische Godsbeelden vergelijkt met de Bijbelse. “Korpel meent op grond van Joh. 1:18 en andere nieuwtestamentische (!) passages dat niemand God ooit heeft gezien, maar de nodige passages uit het Oude Testament, die ze in haar studie zelf bespreekt (o.a. Gen. 18), suggereren wat anders. De veel abstractere, minder antropomorfe en transcendentere conceptie van God, die in het Nieuwe Testament wel te vinden is en vooral door latere theologen geformuleerd is, is het gevolg van hellenistische invloeden (Casanova, 2020). Deze ontwikkelingen terug projecteren op de Hebreeuwse Bijbel zijn exegetisch onverantwoord voor een Bijbelwetenschapper. De vraag is ook wat er gebeurt met de vele verhalen die gebaseerd zijn op antropomorfe eigenschappen. Hoe kan God spreken, zien en ruiken als hij zuiver geest is? Hoe kan hij afdalen uit de hemel als hij overal tegelijk is of buiten ruimte staat? Dit soort teksten lezen met een latere ‘theologisch correcte’ bril leidt tot absurditeiten. Deze teksten lezen met dezelfde bril als voor andere oud-oosterse teksten gebruikt wordt, snijdt veel meer hout. Ofschoon Korpel erkent dat in bepaalde (volgens haar vooral oude) passages Jahweh antropomorf wordt voorgesteld, kon ik me niet aan de indruk onttrekken dat Korpel Bijbelse teksten vaker metaforisch leest dan de Oegaritische – vaak geheel terecht, maar regelmatig ook niet. Andere Bijbelwetenschappers als Benjamin Sommer (2009), Mark Smith (2014), Humberto Casanova (2020) en Francesca Stavrakopoulou (2021) lezen (m.i. overtuigend) meer passages antropomorf dan Korpel.”
Gedraagt God zich ook erg menselijk in de Bijbel? In sommige verzen lijkt het gedrag van God ook erg menselijk : Een beetje zoals we de Griekse en Romeinse goden ook weergegeven zien: als mensen, maar dan met hogere krachten. God lijkt in de oudere delen van de Bijbel precies zo te zijn. Voorbeelden zijn:
God maakt mensen en krijgt er later spijt van (“Toen kreeg de HEER er spijt van dat hij de mens op aarde had gemaakt en het deed hem pijn in zijn hart. En de HEER zei: ‘Ik zal de mens die ik geschapen heb van de aarde wegvagen, en dat geldt ook voor het vee, het kruipend gedierte en de vogels, want ik heb er spijt van dat ik ze heb gemaakt.” (Genesis 6:6-7)
Hij laat zich door satan overhalen Job te verzoeken (Job 1).
In 1 Koningen 22:21-23 en 2 Kronieken 18:20-22 geeft God in een visioen opdracht aan een geest of engel om foute en onjuiste boodschappen te geven aan profeten. Volgens mij werkt Hij daar op z’n minst mee met bedrog? “Daarop kwamen er geesten naar voren die voor de HEER gingen staan en zeiden: Ik zal een plan bedenken, antwoordde een van hen. Ik zal ervoor zorgen dat Achab in de strijd wordt gelokt en sneuvelt. Waarop de HEER vroeg: Hoe? De een zei dit, en de ander dat. Toen kwam er een geest naar voren, boog zich voor de HEER en zei: Ik zal hem bedriegen. Op welke manier? vroeg de HEER. Ik zal naar de aarde gaan, antwoordde hij, en een leugenachtige geest worden in de mond van alle profeten van Achab. De HEER zei: Ga, en je zult succes hebben, want jij zult het kunnen volbrengen.” Ook is Jahweh in staat te misleiden (o.a. Jer. 4:10; Ezech. 14:9).
God heeft ook spijt over zijn oordeel om de Ninevieten te vernietigen in Jona 3: 9-10: Wie weet, God mocht Zich wenden, en berouw hebben; en Hij mocht Zich wenden van de hittigheid Zijns toorns, dat wij niet vergingen! En God zag hun werken, dat zij zich bekeerden van hun bozen weg; en het berouwde God over het kwaad, dat Hij gesproken had hun te zullen doen, en Hij deed het niet.
Wat moeten we met deze Bijbelverzen? Het kan dat dit beeldspraak is om over God te schrijven, op een andere manier kan de mens het wellicht niet begrijpen. Toch zijn deze verschillende visies op God voor mij erg verwarrend. Mag je je God nu voorstellen als een Almachtige Man, of niet, of is Hij zoals in het Nieuwe Testament lijkt veel meer transcedent? Volgens mij kunnen we op zijn minst niet anders concluderen dan dat er sprake is van verschillende godsbeelden binnen de Bijbel.
Ontwikkeling van godsbeelden Het interessante hierbij is dat Bijbelonderzoekers een soort chronologie gemaakt hebben van hoe deze godsbeelden zich ontwikkelen in de Bijbel (Smith, 2002, McClellan, 2022). Dan worden deze verzen en verschillen in godsbeelden in een keer een stuk logischer. In het kort komt deze visie er volgens mij op neer dat er een evolutie is van (een) meer lichamelijke god(en) per volk naar een god/goden buiten tijd en ruimte. Die evolutie kwam onder andere doordat de volkeren uit die regio een soort competitie hadden (o.a. qua goden), waarin ze steeds zeiden dat hun god de grootste/sterkste was op fysiek niveau (nationalistische goden). El was de grootste God, een soort wijze vaderfiguur, die meerdere kinderen had, waaronder de stormgoden YHWH en Baal. Geleidelijk aan werd YHWH zo groot dat de aarde zijn voetstuk was en hij bovenaards werd, wat ook weer te maken had met de Babylonische wegvoering, omdat de Joden hun God toen simpelweg niet meer in de tempel konden dienen en erachter kwamen dat God ook te dienen valt zonder dat en zelfs dat hij dan minder kwetsbaar is. Ook waren er hellenistische invloeden, waar de Godsbeelden heel hoogdravend en transcedent waren. De Joodse intellectuelen probeerden hier tegen op te bieden met hun God waardoor Hij ook tot een meer transcendente God ontwikkelde.
Dat deze ontwikkeling niet zomaar uit de lucht gegrepen is en gebaseerd is op de Bijbel blijkt uit het volgende onderscheid van in hoofdlijnen drie godsbeelden in chronologische volgorde geordend op basis van oudere Bijbeldelen naar nieuwere (Smith, 2002):
Het eerste lichaam van God: Mens in grootte en vorm
Genesis 18-19:
In 18:2 is “Jahweh” één van de “drie mannen die dichtbij” Abraham staan.
De andere twee zijn “de twee engelen” in 19:1.
Abraham biedt hen gastvrijheid aan: water om “uw voeten” te wassen en “rust onder de boom” (vers 4), evenals voedsel (vers 5).
Let op de beschrijving in vers 8: “Hij stond bij hen onder de boom terwijl ze aten”. Hij was dus niet mega groot.
Genesis 32
Jakob worstelt met God:
Goddelijk wezen dat “een mens” wordt genoemd (vergelijk Hosea 12:4-5 waar de figuur een “engel” is).
“want je hebt sarîta gestreefd met God (‘elohim) en met mensen (‘anashim), en hebt de overhand gehad” (v. 29)
“Ik heb God van aangezicht tot aangezicht gezien (panim ‘el- panim), en toch is mijn leven behouden” (v. 31)
2. Het tweede lichaam van God: Supermens in grootte en vorm
Bovenmenselijk van formaat en niet fysiek zoals het eerste lichaam, maar “glorie” (kabod) en/of vurig lichtgevend.
Gepositioneerd bij tempels (“liturgisch” of “ritueel” goddelijk lichaam).
Tempels als het paleis van de goddelijke koning op zijn berg (“wie mag op uw heilige berg wonen?” Psalm 15:1).
Goddelijke koning neemt de troon over na de nederlaag van vijanden in de strijd, of het nu de zee is of menselijke vijanden (Psalm 29).
Goddelijke koning ontvangt menselijke vazallen in de tempel/ paleis. ‘God zien’ duidt op audiëntie bij de goddelijke koning.
Teksten hierbij in de Hebreeuwse Bijbel:
Exodus 24:1-11: God ontvangt Mozes en de Israëlische leiders op Zijn berg. Ze zien God; let op het detail van de goddelijke voeten.
Exodus 32-33: Mozes vraagt om God te zien. God plaatst hem in de rotsspleet terwijl de goddelijke “glorie” (kabod) voorbij trekt. Hoe groot is God?
Jesaja 6: De profeet ziet God en de serafijnen in de tempel van Jeruzalem. God zit op de troon van de cherubs. Hoe groot is God?
3. Het derde lichaam van God (na de Babylonische ballingschap)
Leeft in de hemel of bovenop de hemel (Bijvoorbeeld Jesaja 66:1 – “Alzo zegt de Here: De hemel is mijn troon en de aarde de voetbank mijner voeten.”)
Blijkbaar kosmisch van omvang
Menselijk van vorm, maar niet qua omvang of materialiteit (denk aan scènes met het Laatste Oordeel in de hemel)
4. God zonder lichaam
Hellenistische invloeden zorgen voor transcendente concepten van God zoals de Logos. het idee van de logos als een scheppend principe was een kenmerk van de Griekse filosofie, vooral het stoïcisme. Dit concept komt niet expliciet voor in de vroege Hebreeuwse teksten, maar wordt in Johannes 1 prominent naar voren gebracht. Dit wijst op een bewuste overname en aanpassing.**
Uiteindelijk zelfs Drie-eenheid
Deze ontwikkeling in het lichaam van God, klopt ook met de stratificatie van de Bijbel, dus van oudere teksten naar nieuwere (geanalyseerd op basis van de manier waarop wij ook zien dat de Statenvertaling uit een oudere tijd dan nu komt). Kortom, behalve dat er verschillende beelden over Gods gedrag en uiterlijk bestaan, lijkt er zelfs een ontwikkeling te zijn.
1.3 Ontwikkeling van behoorlijk wrede naar goede, liefhebbende God?
Er is een opmerkelijke verschuiving in de Bijbel in het beeld van God van een wrede, zelfs gewelddadige god die straft en oordeelt, naar een god van liefde, genade en vergeving. Uiteraard is het niet helemaal zwart-wit, maar in het Oude Testament is God meer een God van geweld en in het Nieuwe Testament meer van liefde.
God in het Oude Testament: Wreed en Straf
In het Oude Testament wordt God vaak afgebeeld als een rechtvaardige rechter die de zonden van mensen hard straft. Dit komt tot uiting in veel verhalende en wetgevende teksten waar de straf voor zonden, zoals de doodstraf, wordt opgelegd. God straft niet alleen de zonden van individuele mensen, maar ook de zonden van hele volkeren. Een voorbeeld hiervan is de vernietiging van Sodom en Gomorra:
Genesis 19:24-25: “Toen regende het vuur en zwavel van de HEER uit de hemel op Sodom en Gomorra. Hij vernietigde die steden en heel de vlakte, met alle inwoners van de steden en alles wat er groeide op het land.”
Ook de plagen in Egypte die de farao troffen, werden gezien als een gerechtelijke daad van God om het Israëlische volk te bevrijden van slavernij, maar ze bevatten zware straffen voor de Egyptenaren:
Exodus 12:29: “Om middernacht sloeg de HEER elke eerstgeborene van Egypte dood, van de eerstgeborene van de farao, die op zijn troon zat, tot de eerstgeborene van de gevangene in de kerker, en ook de eerstgeborenen van de dieren.”
De zondvloed wordt in de Bijbel vaak gepresenteerd als een gerechtvaardigde reactie van God op de wijdverspreide zonden van de mensheid. Volgens Genesis 6:5-7 was de boosheid van de mens op aarde groot, en “alles wat zij dachten en beraamden, was slechts boos”. God besluit daarop de aarde te zuiveren door een allesvernietigende vloed. Dit wordt vaak gezien als een daad van gerechtigheid, een manier om het kwaad te stoppen en de mensheid te resetten.
Toch roept deze daad belangrijke vragen op over de rechtvaardigheid ervan. Hoeveel kans hadden de mensen om zich tot de Joodse God te keren en Zijn wil te gehoorzamen, vooral als men bedenkt dat het Joodse volk in die tijd nog niet missionair actief was? De kennis van God was waarschijnlijk beperkt tot Noach en zijn directe familie. In de bredere wereld was er weinig tot geen toegang tot de boodschap van de God van Israël, wat het moeilijk maakt om te begrijpen hoe de mensen buiten Noach’s kring op de hoogte waren van de noodzaak om zich te bekeren. In 2 Petrus 2:5 staat wel dat Noach een prediker van gerechtigheid was, wat suggereert dat hij meer mensen probeerde te bereiken, maar gezien een wereldwijde vloed gesuggereerd wordt en het onwaarschijnlijk is dat Noach, als enige prediker van gerechtigheid, veel mensen zou hebben bereikt, gezien de beperkte middelen die hij tot zijn beschikking had en de omstandigheden van de tijd.
Mensoffers? Richteren 11:30-40: Het verhaal van Jefta, die zijn dochter offert nadat hij God heeft beloofd zijn eerste gelofte te vervullen als hij overwinning zou behalen. Jefta zegt: “Als U mij inderdaad de kinderen van Ammon in mijn hand geeft, dan zal wat uit de deur van mijn huis mij tegemoet komt, wanneer ik in vrede van de kinderen van Ammon terugkeer, voor de Heer zijn. En ik zal het offeren als een brandoffer.” (Richteren 11:31). Wanneer zijn dochter hem tegemoetkomt, wordt zij uiteindelijk geofferd. Dit schokkende verhaal benadrukt de bereidheid van Jefta om zelfs zijn eigen dochter te offeren om zijn belofte aan God na te komen, hoewel het niet expliciet zegt dat God dit offer verlangde. Ook: Exodus 22:28: “Je zult geen goden vervloeken, en de leider van je volk zul je niet vervloeken. Als je een eerstegeborene van een man of van een dier hebt, moet je die aan de Heer geven.” Dit vers spreekt over de verplichting om de eerstgeboren zoon aan God te geven, wat soms werd geïnterpreteerd als een eis voor mensenoffers. Hoewel dit specifiek verwijst naar dieren, kan het als deel van bredere religieuze praktijken ook verwijzen naar het offeren van mensen als onderdeel van het aanbidden van God.
Numeri 31:17-18: In deze passage geeft God Mozes de opdracht om de Midianieten te doden, behalve de maagden: “Dood alle mannelijke kinderen, en dood elke vrouw die met een man heeft geslapen. Maar behoud voor jezelf de maagden onder de vrouwen en laat ze voor jezelf in leven.” (Numeri 31:17-18). Deze gewelddadige en seksueel getinte opdracht roept ernstige ethische vragen op, vooral gezien het feit dat de maagden waarschijnlijk als slaaf werden gehouden, wat de brutaliteit van de situatie versterkt.
Richteren 19:25-28: Dit vreselijke verhaal beschrijft hoe een vrouw wordt verkracht door mannen in de stad Gibea, waarna haar lichaam de volgende ochtend wordt achtergelaten. Dit incident leidt tot een verwoestende oorlog tegen de stam van Benjamin. De gewelddadige en verachtelijke behandeling van de vrouw in dit verhaal toont een samenleving die ver verwijderd is van de rechtvaardigheid en genade die vaak aan God wordt toegeschreven.
Deuteronomium 20:10-14: In deze verzen wordt beschreven hoe God het Israëlische leger instructies geeft om steden te vernietigen, tenzij de vijanden vrede aanbieden. “Wanneer je een stad nadert om haar te belegeren, moet je haar eerst een voorstel van vrede doen.” Als de stad zich overgeeft, moeten de inwoners als slaven dienen. Als ze zich verzetten, moet de stad vernietigd worden: “Je zult al haar mannen met de scherpte van het zwaard slaan.” Deze bevelen wijzen op de gewelddadige strategieën die door God werden goedgekeurd als middel om de vijanden van Israël te onderwerpen of te vernietigen.
1 Samuel 15:2-3: God beveelt Saul om de Amalekieten uit te roeien, inclusief vrouwen, kinderen en dieren: “Zo zegt de Heer van de legermachten: ‘Ik heb wat Amalek heeft gedaan aan Israël, hoe hij hem in de weg stond toen hij uit Egypte trok. Nu ga en sla Amalek, en zet een ban op alles wat hij heeft. Spaart niemand, maar dood zowel man als vrouw, kind en zuigeling, rund, schaap, kameel en ezel.’” (1 Samuël 15:2-3). Deze oproep tot totale vernietiging wordt gevolgd door de straf van Saul, omdat hij niet volledig gehoorzaam was in het uitvoeren van deze opdracht (1 Samuël 15:22-23).
Deze passages laten zien dat het beeld van God in het Oude Testament vaak gewelddadig en ongenadig is, vooral in de context van oorlog en oordeel over volken die zich tegen Hem verzetten. Sommige uitleggers beweren dat deze teksten overdreven zijn opgeschreven om de ernst van de straf te benadrukken, maar omdat Saul wordt gestraft omdat hij de opdracht om de Amalekieten volledig te vernietigen – inclusief kinderen en dieren – niet goed uitvoerde, toont de uiterste ernst van Gods oordeel.
Verweer M.J. Paul:
Mart Jan Paul verweert zich in zijn boek Struikelblokken door te stellen dat de volken Gods straf verdienden vanwege hun zondige levensstijl en het dienen van andere goden. Echter, er is een belangrijke vraag die hierbij rijst: gezien het feit dat de Joden naar alle waarschijnlijkheid niet missionair waren, hadden die volken dan ooit echt de kans om de juiste God te dienen? Bovendien, is het rechtvaardig om alles wat buiten zijn eigen geloof valt aan te vallen? Deze houding lijkt meer op tribalisme en een “wij-zij”-denken dan op een echte zoektocht naar gerechtigheid. Het doet zelfs denken aan de rechtvaardiging van gebiedsuitbreiding en nationalisme, waarbij de tegenstanders als vijanden worden bestempeld die uitgeroeid moeten worden.
God in het Nieuwe Testament: Liefde en Genade
In het Nieuwe Testament verandert het beeld van God in dat van een god van liefde, genade en vergeving. Dit komt vooral naar voren in de leer van Jezus Christus, die God niet alleen als een rechtvaardige rechter voorstelt, maar ook als een liefdevolle Vader die bereid is te vergeven en zich zorgen maakt om de verloren mens.
Johannes 3:16: “Want God had de wereld zo lief dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.” Deze passage benadrukt de liefde van God voor de wereld, uitgedrukt door het offer van Zijn Zoon voor de verlossing van de mensheid.
De liefde en genade van God worden verder benadrukt door Jezus’ eigen handelen. In Matteüs 9:13 zegt Jezus: “Ik wil barmhartigheid en geen offerande.” Dit laat zien dat God meer waarde hecht aan barmhartigheid en mededogen dan aan louter religieuze rituelen en offers.
Lukas 15:11-32 vertelt het verhaal van de verloren zoon, waarin Jezus de liefde van een vader voor zijn verloren zoon vergelijkt met de liefde van God voor zondaren. De vader in het verhaal vergeeft zijn zoon zonder wrok, wat een krachtig beeld is van Gods genade.
3. De Verzoening door Christus: God als de Goede Herder
De ultieme uitdrukking van Gods liefde en genade wordt gevonden in het offer van Jezus Christus. Door Zijn dood aan het kruis werd de straf voor de zonden van de mensheid gedragen, en werd de weg naar vergeving en verzoening met God geopend. Dit markeert het moment waarop God zijn rechterlijke rol van een wrede god naar die van een redder en vergever verlegt.
Daarnaast stelt Jezus zichzelf voor als de Goede Herder die zorgt voor Zijn schapen en hen beschermt, in tegenstelling tot de afschrikwekkende goden uit andere oude tradities. Johannes 10:11: “Ik ben de goede herder. De goede herder geeft zijn leven voor de schapen.”
4. Het Nieuwe Beeld van God in de Brieven van Paulus
Paulus benadrukt in zijn brieven de liefdevolle en vergevende natuur van God, waarin God de gelovigen niet langer ziet als zondaars die gestraft moeten worden, maar als mensen die rechtvaardigheid ontvangen door het geloof in Christus.
Efeziërs 2:4-5: “Maar God, die rijk is aan barmhartigheid, heeft ons door zijn grote liefde waarmee Hij ons heeft liefgehad, ook toen wij dood waren door de overtredingen, samen met Christus levend gemaakt – uit genade zijt gij gered.”
Deze verzen benadrukken de ontwikkeling van een god die straft en soms wreed is, naar een god die genade schenkt en liefdevol is.
Conclusie: Er is een opmerkelijke verschuiving van het beeld van een wrede god in het Oude Testament naar een goedheid en genadevolle God in het Nieuwe Testament. Terwijl God in het Oude Testament wordt afgebeeld als een rechter die oordeelt en straft, wordt Hij in het Nieuwe Testament gepresenteerd als een liefdevolle Vader die zijn Zoon heeft gezonden om de mensheid te redden en hen te vergeven.
Niet altijd een liefdevolle God in het Nieuwe Testament Maar toch is het beeld dat God alleen maar goed is in het Nieuwe Testament ook niet terecht, hoewel ik denk dat er qua rode lijn wel een ontwikkeling is te bespeuren. Maar ik wil dit onderwerp afsluiten met een vergelijking tussen twee delen uit het oude en nieuwe testament die ook een erg wrede god suggereren:
Jesaja 63:1-6 en Openbaringen 14:19-20: deze verzen worden vaak geïnterpreteerd als uitingen van Gods woede over de zonden van de volken, waarin God niet alleen zijn rechtvaardigheid, maar ook zijn toorn over het kwaad toont. 1. Jesaja 63:1-6 – De Wraak van de Heer In Jesaja 63:1-6 wordt de toorn van God beschreven als een verwoestende kracht die wordt afgewend tegen de vijanden van Zijn volk. De passage schetst een beeld van een gewelddadige, rechtvaardige God die in Zijn toorn de volken verslaat en hun zonden straft. Dit beeld van God staat in contrast met de liefhebbende en genadige God die wordt gepresenteerd in andere delen van de Schrift. Jesaja beschrijft hoe God optreedt als een strijder die de wijnpers van Zijn woede aandrijft, waarbij de vijanden van Israël letterlijk worden “verpletterd” in de pers. Jesaja 63:1-6: “Wie is dat die uit Edom komt, in purper gekleed van Bosra? Die zo verheven is in zijn kracht? Het is Ik, die in gerechtigheid spreek, die de macht heeft om te redden. Waarom is uw gewaad rood, en uw kleren als die van iemand die de pers heeft getreden? Ik heb de pers alleen getreden, en van de volken was er niemand met Mij. Ik heb hen getreden in Mijn toorn, en hun bloed is bespat op Mijn kleren, en Ik heb hun toorn beantwoord, omdat de dag van de wraak in Mijn hart was en het jaar van Mijn verlossing was gekomen.” In deze passage komt het beeld van God naar voren als een strijder die Zijn vijanden verplettert in een “wijnpers”, wat een metafoor is voor de vergelding die de zonden van de volken verdienen. Deze scène schildert een gewelddadige god die zich wreekt, en in zekere zin lijkt het inderdaad een extreem gewelddadige god te zijn die zijn vijanden “vertrapt”, wat ook symbolisch kan worden gezien als een straf voor hun zonden en verzet tegen God. 2. Openbaringen 14:19-20 – De Wijnpers van Gods Woede In Openbaringen 14:19-20 vinden we een soortgelijk beeld van geweld, waarbij de volken van de aarde worden geoordeeld door God. Hier wordt wederom het beeld van een wijnpers gebruikt om de ernst van Gods toorn te illustreren, maar deze keer in de context van het uiteindelijke oordeel over de volken.
Openbaringen 14:19-20: “De engel wierp zijn sikkel op de aarde en verzamelde de druiven van de aarde en gooide ze in de grote pers van de toorn van God. En de pers werd getreden buiten de stad, en het bloed stroomde uit de pers, tot aan de bitten van de paarden, en het was 1600 stadions ver.” In deze passage zien we een beeld van God die zijn toorn uitvoert over de aarde, waarbij de volken die zich tegen Hem hebben gekeerd, gestraft worden. Het beeld van de wijnpers wordt opnieuw gebruikt, en de verzen illustreren de gewelddadigheid van Gods oordeel, waarbij het bloed van de volken als druiven wordt uitgeperst, wat een krachtige, symbolische voorstelling is van de vernietiging van de zondige volken.
De interpretatie van deze passages in Openbaringen heeft vaak geleid tot verschillende opvattingen. Sommigen beschouwen de beeldspraak van de wijnpers als een symbolische verwijzing naar Jezus’ lijden, waarbij Hij het oordeel voor de zonden van de wereld heeft gedragen. Echter, in de context van deze verzen in Openbaringen, lijkt het duidelijk dat deze “wijnpers” niet betrekking heeft op Jezus die zichzelf offers als verzoening voor de zonden van de mensheid, maar eerder op een geweldadige uitvoering van Gods toorn tegen de vijanden van God. Hier wordt geen genade getoond, maar wordt er gesproken van een zware straf voor hen die zich tegen Gods wil verzetten.
Interpretatie: Gewelddadige God of Genade? De passages in Jesaja en Openbaringen benadrukken een aspect van God dat vaak moeilijk te rijmen is met het beeld van een liefdevolle en genadige God zoals we die in het Nieuwe Testament verder veel zien. In Jesaja en Openbaringen wordt God afgeschilderd als een gewelddadige rechter die de zonden van de volken straft door ze letterlijk en symbolisch te “vertrappen” als druiven in een wijnpers. Deze verzen laten zien dat God, hoewel vol liefde en genade, ook een rechtvaardige rechter is die Zijn toorn zal laten zien tegen hen die zich tegen Hem verzetten. Hoewel het in sommige tradities wordt gezien als een symbolisch beeld van het lijden van Jezus, lijkt de tekst in Openbaringen en Jesaja meer te wijzen op een gewelddadige actie van God tegen de zonden van de volken, in lijn met de goddelijke gerechtigheid die door God wordt uitgevoerd op de goddelozen. Dit maakt het duidelijk dat de beeldspraak van de wijnpers in deze passages niet betrekking heeft op Jezus zelf, maar op de afrekening van God met de volken die hun kansen voor vergeving hebben verspild.
2 Wat betekent dit voor ons beeld van God en Goddelijke openbaring?
De verklaring dat er een ontwikkeling is van Godsbeelden, zowel qua aantallen goden (1.1), als de lichamelijkheid van god (1.2) en zijn ontwikkeling naar meer liefde (1.3), komt op mij heel logisch en meer plausibel over dan te beweren dat het allemaal gaat over dezelfde God, maar roept ook vragen op. Zoals, hoe Goddelijk is de God die christenen eren dan nog? Is Hij niet gewoon ontwikkeld net zoals vele menselijke ideeën ontwikkelen? Is Hij dan niet een menselijk idee? Klink (2022) stelt de vraag waarom we allerlei goden in de volken rondom Israël als mythes zien, en de Joodse God niet: “Er zijn meer overeenkomsten dan verschillen tussen de Bijbelse voorstelling van het goddelijke en de Oegaritische. Ik benoem er hier slechts een paar die mijns inziens met recht mythologisch genoemd kunnen worden. De Bijbelse God heeft lichaamsdelen en gebruikt die ook, vrijwel geen menselijke emotie is hem vreemd, hij vecht met monsters, heeft zonen, vergadert met andere goden, bewoont berg(en), tempel, huis en tent, heeft inboedel, rijdt op wolken, daalt af uit de hemel van hoog boven de aarde, is een krijger (soms met wagen en wapens), wordt voorgesteld als een stier (inclusief horens) en stuurt het weer. Dit soort eigenschappen komen niet alleen voor in de Oegaritische mythologie, maar ook (mutatis mutandis) in onder andere de Babylonische, Egyptische, Griekse mythologie. Al deze goden beschouwen we als (onderdeel van) mythologie, dus waarom de Bijbelse god niet ook? Naast overeenkomsten tussen de goden bevatten ook veel Bijbelse verhalen overeenkomsten met andere mythologische verhalen, zoals Griekse.”
Zoals al gezegd, is de hoofdvraag die al deze verzen over God bij mij oproept: zijn dit gedachten en schrijfsels van mensen over god, of zijn dit goddelijke, heilige openbaringen van God? Die vraag hangt weer samen met hoe we aankijken tegen de Bijbel, zie daarover meer in dit artikel. Uit het feit dat God eerst meer een lichaam had en later transcendenter werd kunnen we misschien wel concluderen dat de oorspronkelijke God op z’n minst een God was die geschapen werd naar ons evenbeeld in plaats van andersom (Stavrakopoulou, 2022).
In een privé reactie op mijn artikel werd de vraag gesteld waarom een ontwikkeling in Godsbeeld perse iets zegt over dat er menselijke filosofie in plaats van Goddelijke openbaring plaatsvond over het godsbeeld? Allereerst omdat we in de praktijk zien dat menselijke ideeën vaak ontwikkelen, dan lijkt een godsbeeld dat ontwikkelt ook al gauw een menselijk proces. Waarom zou God eerst een ander beeld over zichzelf verspreiden dan later? Als het openbaring is verwacht je toch dat de Onveranderlijke, zich ook onveranderlijk (Bijbels concept) en misschien zelfs consistent (misschien meer een modern criterium) openbaart over zichzelf? Als dat niet zo is kun je volgens mij twijfelen aan openbaring. Mijn grote vraag al jaren is: waarom zou ik de Bijbel vertrouwen, waarom zou ik daarin geloven, of in ‘de’ God van die Bijbel? Daarvoor zou het helpen als er een duidelijk consistent godsbeeld is, wat niet door menselijke filosofie/natuurlijke openbaring/culturele evolutie (natuurlijk) tot stand is gekomen. Hoe weet je dan namelijk nog of het God/iets bovennatuurlijks geweest zijn? Is het dan niet aannemelijker dat het inderdaad gedachten van mensen zijn die ieder mens zou kunnen hebben? Spinoza had ook leuke ideeën over God, maar daar geloven de meeste mensen niet in, daar heb je toch weinig aan? Dus waarom zou ik in een God moeten geloven die mogelijk, en volgens mij zelfs zeer waarschijnlijk, ontwikkelt is door mensen? Ik heb het dan nog niet over het feit dat mensen zelf ook een ontwikkeling door maken in hun idee van God tijdens hun eigen leven, verschillende kerken verschillende opvattingen hebben, en de kerk sowieso ook na de totstandkoming van de canon nog een enorme ontwikkeling heeft gehad qua godsbeeld. Dus, als we het over God hebben, waar hebben we het dan precies over? Een idee in onze gedachtenwereld, of toch een transcendent wezen dat hier allemaal achter schuil gaat?
Wat de traditie/kerk ervan maakt
Tot nu toe heb ik me zoveel mogelijk beperkt tot wat de Bijbel over God te vertellen heeft. Als we kijken wat bijvoorbeeld artikel 1 van de Nederlandse geloofsbelijdenis van God heeft gemaakt wordt helemaal duidelijk dat na de Bijbel er nog een hele slag aan interpretatie gemaakt is waardoor dat modernere beeld van God nog verder is af komen te staan van oudere beelden van God in het Oude Testament. We lezen daar bijvoorbeeld dat God een enig en eenvoudig wezen is, abstracte woorden die ver af staan van de meer menselijke beelden van God in het Oude Testament: God is als een vader, herder, koning, etc. Eigenlijk blijft het beeld van God dat we hebben dus tot vandaag de dag ontwikkelen. De God die in Exodus 3:8 nog afdaalde was een God van ervaring; ‘Hij die nog met ons door het woestijnzand had gelopen, kreeg een nieuwe status als ‘transcendent Opperwezen, de president-directeur van hemel en aarde’ (Hendrikse, 2007). En die zin vat mooi samen welke enorme ontwikkeling God gemaakt heeft.
Noten:
* Deutero Jesaja (bron Wikipedia): In de Bijbelwetenschap is er consensus dat de hoofdstukken 40-66 uit een latere periode dan de 8e eeuw v.Chr. stammen, want de tekst in deze hoofdstukken geven duidelijk de situatie van de 6e eeuw v.Chr. en latere eeuwen weer. Zo beschrijven de hoofdstukken 40-55 Jeruzalem als verwoeste stad (en zijn niet in de vorm van een profetie geschreven) en de Babylonische ballingschap is reeds een feit – ze spreken over het heden waarin de ballingschap ten einde zal komen. Hoofdstukken 56-66 veronderstellen een nog latere situatie, waarin het volk alweer is teruggekeerd naar Jeruzalem en de herbouw van de Joodse tempel al is gestart.[1] Na hoofdstuk 39 wordt Jesaja niet meer genoemd[2] en er is een duidelijke breuk in stijl en theologie waarneembaar vanaf hoofdstuk 40. Diverse sleutelwoorden en -zinnen worden in de ene sectie aangetroffen en niet in de andere.[3]
** De hellenistische invloeden in latere Bijbeldelen (zowel OT als NT) hebben te maken met de overheersing van Alexander de Grote vanaf de 4de eeuw voor Christus. De vertaling van de Hebreeuwse Bijbel naar het Grieks (Septuagint) bracht Hellenistische concepten in de Bijbelse taal zelf. Bijvoorbeeld, het gebruik van het woord Logos voor “Woord” in Johannes 1:1 is moeilijk te scheiden van Griekse filosofische associaties.
Bronnen:
Casanova, H. (2020). Imagining God: Myth and Metaphor. Wipf and Stock Publishers.
Carr, D.M. (2014). Holy resilience: the Bible’s traumatic origins, New Haven/London, 24-40.
De Waele, D. (2023). Godenschemering, de geschiedenis van ons geloof in God, Kok boekencentrum Utrecht.
Hendrikse, K. (2007). Geloven in een God die niet bestaat. Manifest van een atheïstische dominee. Nieuw Amsterdam.
McClellan, D. O. (2022). YHWH’s divine images: A cognitive approach. Society of Biblical Literature.
Smith, M. S. (2002). The early history of God: Yahweh and the other deities in ancient Israel. Wm. B. Eerdmans Publishing. (Het standaarwerk over de ontwikkeling van het Joodse Godsbeeld). In dit filmpje legt hij beknopter een aantal zaken uit: The Embodied God of the Hebrew Bible (youtube.com)
Stavrakopoulou, S. (2022). God, een anatomisch onderzoek, Ambo Anthos
Ik dacht altijd dat evolutie een heel onrealistisch scenario was. Totdat ik erachter kwam dat mijn eigen scenario nog veel minder realistisch was. Ik besefte dat ik al een conclusie had en daar altijd data bij had gezocht als creationist. Naar mijn huidige mening past de conclusie van evolutie eigenlijk echter beter bij de data. Ik wil dat proberen in Jip en Janneke taal te illustreren door de twee scenario’s te vergelijken.
Heel simpel gezegd zijn de scenario’s als volgt:
Scenario 1 (Letterlijke lezing Bijbel/creationisme): God maakt mensen uit stof/klei die op Hem lijken en blaast ze adem in. Plotseling is daar de mens, vanaf het begin van de schepping (dag 6). Vervolgens maakt God uit de rib van Adam Eva. God schept ook apart de primaten, maar Hij laat ze wel erg op de mens lijken qua gedrag en uiterlijk. En eventjes cru gezegd verstopt Hij ook nog allerlei fossielen van Neanderthalers, en allerlei andere hominiden, zoals de dwergmensen Homo floresiensis in de grond.
Scenario 2 (Evolutie): kleine graduele stapjes zorgen voor nieuwe eigenschappen.
Als je dit grafisch vergelijkt komt het neer op de volgende afbeelding:
Dus het evolutie scenario is allemaal kleine stapjes, waarvan de rode lijn ook nog eens ondersteund wordt door de fossielen volgorde en op DNA-en morfologie gebaseerde fylogenetische bomen. Het Bijbelse scenario is een mega sprong van aarde naar mens. Dus of vele kleine kansjes, maar nog wel realistische kansen, versus een enorme sprong van niets naar de mens, waar de kans normaal gesproken 0 op is. Volgens mij is het Bijbelse scenario onder andere daarom veel minder realistisch dan het evolutie model. Je kunt wel zeggen als er een God is kan alles. Maar dan kunnen we meteen stoppen met redeneren. Bovendien moet je dan niet alleen het bestaan van dit leven verklaren, maar ook nog eens een God die veel groter en complexer is dan dit alles, en maak je het probleem dus eigenlijk groter.
Data voor scenario 2 Maar er is meer. Scenario 2 komt namelijk ook veel beter overeen met de geologische kolom en de volgorde van de fossielen daarin (een ander artikel daarover). Zie de onderstaande afbeelding die ik gemaakt heb met een afbeelding uit een boek van evolutie kritische wetenschappers, die ondanks kritiek op punten van evolutietheorie deze fossielenvolgorde/biostratigrafie wel als aannemelijk zien, net als andere creationisten*.
De onderste laag in deze geologische kolom is de oudste, naar mate je hoger komt is het recenter. In de werkelijke geologische kolom komt de mens dus pas in de laatste lagen tevoorschijn. Deze geologische kolom is gebaseerd op het evolutie kritische boek Evolutie, het nieuwe studieboek (Junker & Scherer, p. 227).
Kortom, scenario 2 (evolutie) is denk ik realistischer en er is meer bewijs voor omdat het beter past bij bij de fossielen, alleen al vanwege het late ten tonele komen van de mens* ten opzichte van andere fossiele groepen en ook de fossiele volgorde in het algemeen, zoals ik ook betoog in dit artikel.
*Na feedback van geoloog Willem Jan Blom besef ik dat ik hier misschien beter een zoogdier dat sowieso meer gevonden wordt in verschillende lagen kan gebruiken, gezien er maar erg weinig fossielen van mensen gevonden zijn.De stelling zou dan worden dat er al zoogdieren gevonden zouden moeten worden in alle geologische lagen in plaats van enkel de meer recente lagen. Een ander punt van feedback van hem is dat ik creationisten iets meer ruimte zou moeten geven door de vraag te stellen: is er vanuit creationistisch oogpunt een scenario te bedenken dat enigszins plausibel is en de aard van het fossielenarchief kan verklaren?Ik ben benieuwd!
Waarom eigenlijk scenario 1? Zoals gezegd vraag je je op een gegeven moment af, waarom geloof ik scenario 1 eigenlijk? Wat is daar het bewijs voor? Als je er dan achter komt dat de bijbel het ‘bewijs’ is, en dat je dus eigenlijk een cirkelredenering begaat (het Bijbelse verhaal is waar met als argument de Bijbel). En als je daarbij dan gaat beseffen dat die Bijbel als argument eigenlijk niet zo sterk is omdat er allerlei tegenstrijdigheden in staan, het veel persoonlijke openbaringen bevat, en niet bepaald op repliceerbare methodes en empirische data berust, ga je naar scenario 2 en probeer je dat te laten kloppen bij je geloof: maar dan krijg je vragen als: wanneer kregen de mensen/apen een ziel? Bovendien wordt je wantrouwig, je hebt altijd in scenario 1 geloofd maar het is gewoonweg niet waar! Waarom geloofde ik de dominee en de Bijbel eigenlijk?
Er is overigens veel meer bewijs voor de stelling dat mensen gemeenschappelijke voorouders delen met apen (geneste hierarchie, gedeelde foutjes in het DNA zoals ERV’s, gedeelde pseudogenen etc). Daarover later meer. Maar laat de twee scenario’s eens op je inwerken en bepaal voor jezelf wat realistischer is. Ik wil afsluiten met de kanttekening dat voor veel christenen de ontstaansgeschiedenis meer iets verteld over wie we als mens zijn, en niet zozeer over het daadwerkelijke/letterlijke ontstaan. Dat vindt ik veel waarschijnlijker, maar alsnog vind ik het dan bijzonder dat God beeldtaal gebruikt zoals een rib/zijde, wat best wel concreet/letterlijk lijkt. Ook blijf je dan met problemen zitten als wanneer kreeg de mensheid een ziel, wanneer was de zondeval, waarom schiep God door een survival of the fittest?
* Deze geologische kolom ligt uiteraard niet letterlijk zo onder onze voeten. Deze biostratigrafie is gemaakt door het naast elkaar leggen van de fossieleninhoud van talloze lokale stratigrafische secties, overigens vaak door christelijke wetenschappers zoals Richard Owen. Willem Jan Blom merkte dan ook terecht op in een mailconversatie dat: “de geologische kolom, zoals geconstrueerd op basis van het fossielenarchief, is nu eenmaal niet iets wat zich zomaar laat voorspellen. De geschiedenis van het leven heeft een hele reeks opmerkelijke episodes gekend (snelle radiaties, massale uitstervingen, etc.) die we van tevoren niet hadden kunnen bedenken. (…) Ook vanuit de evolutietheorie kun je het fossielenarchief niet zo gemakkelijk voorspellen. Om maar een voorbeeld te noemen: vanuit de evolutietheorie werd verwacht dat alle overgangen in het fossielenarchief buitengewoon gradueel zouden zijn. Het kostte moed van Gould en Eldredge om te zeggen dat dat simpelweg niet is hoe het fossielenarchief eruitziet en op basis daarvan met een nieuw model te komen (punctuated equilibrium).”
We stellen ons van alles voor bij de hemel en hel. Hele dagen zingen met de engelen of knarsetanden in het vuur was het voor mij. Angst voor de hel was bij mij de belangrijkste reden om niet te durven twijfelen aan de Bijbel en ‘hét christelijk geloof’. Overigens vond ik dat het boek What on earth is heaven (2021) ook een snaar raakte door te stellen dat het zingen in de hemel eigenlijk ook helemaal niet zo’n aantrekkelijk beeld is. Het blijkt echter ook dat deze beelden vaak niet kloppen en vaak zijn geïnspireerd op ideeën van de Grieken, of zelfs later schilders en poëten, zoals Dante Alighieri met zijn Inferno, of Hieronymus Bosch, met zijn Tuin der lusten. Op z’n minst tonen deze kunstenaars aan dat de menselijke geest zich bizarre voorstellingen kan maken.
Een detail van Hyronymus Bosch’ voorstelling van de hel. Bron: wikimedia commons
Recent las ik het boek Hemel en hel, van Bart Ehrman (2021) en dat geeft veel verheldering over hoe de concepten hemel en hel tot stand zijn gekomen. Ik deel hieronder wat interessante gedachten uit dit boek, zonder helemaal recht te willen doen aan het gehele boek. Ehrman beschrijft onder andere dat veel (klassiek protestantse) ideeën over de hel bij de Grieken vandaan komen. Iets wat overigens recent ook in een essay van Arnold Huijgen naar voren kwam (2023).
Ehrman begint met Homers Odyssee en Iliad (800 BCE). Daar is de persoon voor de dood de echte persoon. Na de dood blijft er wel een schaduw over, maar er is niet echt een concept van hemel en hel na de dood. Dan, bij Plato, rond 400 BCE wordt de ziel juist de echte persoon. Hij gebruikt mythen (bv. de mythe van Er) om te spreken over het hiernamaals, om een voorbeeld te geven over wat er gebeurt met de goeden en de kwaden, maar wel met als doel om in het hier en nu goed te leven. In de Aeneis van Vergilius (29-19 BCE), opnieuw bijna 400 jaar later, zie je dat er fantastische beloningen ontstaan voor de ‘goeden’ en vreselijke bestraffingen voor de ‘slechten’, en is er ook sprake van een oordeelsdag.
Geen eeuwige straf in OT In het Oude Testament bestond er geen concept van eeuwige straf volgens Ehrman, zoals bijvoorbeeld te zien is in Prediker 3. Ook in bijvoorbeeld psalm 49 wordt dit goed duidelijk:
13. Toch blijft de mens, in al zijn aanzien, niet bestaan; hij wordt gelijk aan de dieren, die vergaan. 14. Deze weg die zij (de dwaze onrechtvaardigen) gaan, is hun dwaasheid; toch scheppen hun nakomelingen behagen in hun woorden. Sela 15. Als schapen zet men hen in het graf, de dood (Sheol) zal hen weiden.
Pas in de laatste twee eeuwen v.Chr. ontstond er apocalyptisch denken onder Joden die te midden van tegenspoed rechtvaardigheid zochten en het kwaad toeschreven aan machten buiten God. Aanvankelijk hadden ze een tijdelijk perspectief op straf, waarbij ze geloofden dat de huidige wereld onder de heerschappij van het kwaad stond, met de belofte van een toekomstige herstel. Dit was het komende koninkrijk van God, waar Johannes de Doper en Jezus als apocalyptici over preekten. Dit blijkt onder andere uit Het Onze Vader. Met name de zin “op aarde zoals in de hemel,” benadrukt Jezus’ geloof in de tastbare manifestatie van het koninkrijk op aarde in plaats van de opgang van individuen naar de hemel. Oftewel, de hemel bestaat, dat is waar God is, maar Jezus denkt niet dat de mensen daarheen gaan, hij verwacht het komende koninkrijk op aarde. Maar naarmate het verwachte koninkrijk van Jezus niet tot stand kwam, verschoven theologische perspectieven naar een beloning en straf later, na de dood.
Deze overgang markeerde een verschuiving van het idee van een nieuw lichaam na de dood naar een geloof in de scheiding van ziel en lichaam, mede beïnvloed door Griekse filosofieën zoals die van Plato. De toenemende invloed van Griekse bekeerlingen op het vroege christendom, met name zichtbaar in latere evangeliën zoals die van Lucas en Johannes, benadrukte deze verschuiving naar een meer en meer op de ziel gerichte benadering. Zelfs Bijbelse verhalen zoals de gelijkenis van Lazarus en de rijke man in Lucas 16, die waarschijnlijk niet rechtstreeks uitgesproken zijn door Jezus, weerspiegelen dit evoluerende theologische landschap.
Jezus had het over vernietiging Het is daarbij interessant om te weten dat volgens de leer van Jezus zij die zijn koninkrijk weigerden of zijn geboden niet volgden geconfronteerd zouden worden met kwelling, wat duidde op vernietiging voor degenen die zijn geboden niet volgden. Dit is te zien in de gelijkenis van de geiten en de schapen (Mattheüs 25:31-46) of het vuur voor het onkruid in Mattheüs 13:24-30, waar Jezus de gelijkenis van het onkruid tussen de tarwe vertelt. Deze vernietiging is eeuwig in de zin dat het onomkeerbaar is, maar het houdt niet in dat men miljoenen jaren in een staat van de hel moet doorbrengen. Het koninkrijk, zoals Jezus het voor ogen had, zou op aarde worden gerealiseerd, wat duidt op een herstel van het paradijs.
Als je dit leest denk je misschien, maar Jezus had het toch heel vaak over de hel? Ja, maar hier speelt een vertalingskwestie. Verschillende Bijbelse termen worden vertaald als “Hel,” waaronder “Sheol” in de Hebreeuwse Bijbel en “Hades” in het Nieuwe Testament, beide algemeen begrepen als verwijzend naar het graf of de onderwereld in plaats van een plaats van eeuwige straf. Daarnaast symboliseert “Gehenna” in het Nieuwe Testament een plaats van vernietiging in plaats van eeuwige marteling, oorspronkelijk verwijzend naar een locatie buiten Jeruzalem waar ooit kinderen aan Moloch werden geofferd, en later metaforisch gebruikt om vernietiging af te beelden. De Griekse term “Tartarus,” gevonden in 2 Petrus 2:4, duidt op een ondergrondse plaats van goddelijke straf, onderscheiden van Hades. Dit soort duistere plaatsen die gerelateerd zijn aan de angst voor de dood, zijn denk ik later gebruikt om de angst voor een eeuwige straf aan te wakkeren.
Ehrman, B. D. (2021). Heaven and Hell: A History of the Afterlife. Simon and Schuster.
“Breng, als u komt, de reismantel mee die ik in Troas bij Karpus achtergelaten heb, en de boeken, vooral de perkamenten” (2 Timoteüs 4:13 (HSV)). Paulus vraagt dus aan Timotheus of hij zijn jas en boeken mee wil nemen. Ik vraag me bij dit vers altijd af of Paulus ooit gedacht heeft dat zijn woorden terecht zouden komen in met goud beslagen Bijbeltjes en ten hemel worden geheven door dominees, waarbij ze zeggen ‘dit is het onfeilbare en heilige Woord van God’! Het hierboven geciteerde vers is dan ook een van de vele redenen waarom ik me afvraag of de Bijbel ooit bedoeld is zoals ze tegenwoordig gebruikt wordt. Een ander interessant vers is Marcus 10:2-5 waar Jezus verwijst naar het gebod over echtscheiding en stelt dat Mozes dit gebod toevoegde vanwege de wensen van mensen. Als Jezus dit niet had gezegd, zouden velen wellicht hebben aangenomen dat dit een goddelijk gebod was. In het Oude Testament lezen we ook nergens dat Mozes dit invoegde, wat de uitdagende vraag oproept of Mozes misschien vaker zulke wensen van mensen invoegde.
Toch zijn er wel degelijk Bijbelverzen waar De ‘Bijbel is onfeilbaar’ uitspraken vaak op zijn gebaseerd. Bijvoorbeeld 2 Timotheus 3:16 of op deze uitspraak van Jezus: “Want voorwaar, Ik zeg u: Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota of één tittel van de wet voorbijgaan, totdat het alles geschied is.” Nu weet ik dat Jezus hier niet de hele Bijbel mee bedoelt. Maar toch vind ik het opmerkelijk dat Hij dit zegt, of dat dominees tegenwoordig nog zo hameren op de onfeilbaarheid van de Schrift. Want het is heel duidelijk dat er tegenstrijdigheden en ook best gekke en wrede dingen in de Bijbel (ook in de Wet) staan, en dat er ook duidelijke veranderingen in de teksten zijn geslopen sinds de oudste manuscripten, en dat de ‘oerteksten’ vaak zelfs heel moeilijk te herleiden zijn. Jezus zou hier als Almachtige God vanaf geweten moeten hebben lijkt me.
Waarom kozen kerkvaders voor bepaalde boeken in het NT? Überhaupt zijn er veel vragen te stellen bij waarom en hoe de christelijke canon is geworden wat hij is. Ehrman beschrijft bijvoorbeeld treffend hoe er in de eerste eeuwen van het christendom een hele strijd was om wie Jezus nu eigenlijk was: werd hij God bij zijn opstanding (lage christologie), bij zijn geboorte, of was Hij God vanaf het begin van de wereld en Een met de Vader? Hoe moet je bijvoorbeeld dit vers van Paulus lezen: “Daarom heeft God Hem ook bovenmate verhoogd en heeft Hem een Naam geschonken boven alle naam” (Filippenzen 2:9)? Dit vers verwijst naar de verhoging van Jezus Christus door God, nadat Hij gehoorzaam was tot aan de dood aan het kruis, zoals beschreven in de voorgaande verzen. Had Jezus hiervoor nog niet deze Naam boven alle namen? Discussies hierover waren er veel in de Vroege Kerk (zie ook Ehrman, 2014, p. 221), en ook niet onterecht, omdat in wat bijvoorbeeld ooit de synoptische evangeliën zouden worden, niet benoemd wordt dat Jezus gelijk was aan God en in Johannes bijvoorbeeld bidt tot de Vader.
We hebben tegenwoordig een aardig omlijnd, dogmatisch beeld van de Drie-eenheid, maar dit was niet zo in de eerste eeuwen en daarom is er een hele strijd geweest tussen orthodoxie en heterodoxie oftewel ‘ketters’. Een trend was dat Jezus steeds goddelijker werd en zij die daarvan afweken (Marcion en de Doceten bijvoorbeeld) werden het zwijgen opgelegd. Het punt hierbij is dat kerkvaders met elkaar streden en op basis daarvan ook voorkeur hadden voor bepaalde teksten. Uiteindelijk hebben zij de Canon van het Nieuwe Testament samengesteld, maar de vraag die je hierbij zeker kan stellen is in hoeverre zij hier ook eigen meningen over bijvoorbeeld de godheid van Christus hebben door laten wegen in hun besluiten over welke boeken wel of niet canoniek waren. Was het de Heilige Geest of hun eigen mening bijvoorbeeld die er toe leidde dat ze meer docetische boeken, die toch ook oude papieren hebben, uitsloten van de Canon? De vraag is dus wie en waarom bepaalde wat de Canon werd? Wat is het zogenaamde heilige en onfeilbare Woord Gods eigenlijk?
Het antwoord ga ik niet geven, en ik ga het wiel niet opnieuw uit vinden. Er zijn al vele teksten geschreven over dit onderwerp maar ik wil voornamelijk de in mijn ogen meest interessante en concrete punten citeren vanuit een artikel hierover van Bart Klink van www.deatheist.nl. Hoewel ik denk zelf geen atheist te zijn, is zijn beschrijving in mijn ogen namelijk heel accuraat en legt hij een heel aantal cruciale punten voor die mensen aan het denken kunnen zetten.
Totstandkoming OT Hij beschrijft dat de totstandkoming van het Oude Testament in nevelen gehuld gaat. “Ook blijkt soms duidelijk uit de inhoud dat een boek veel later ontstaan moet zijn dan de vermeende auteur geleefd heeft (zoals bij het boek Daniël; Collins, 2018). Daarnaast zijn vaak meerdere handen of bronnen in de tekst te herkennen, wat blijkt uit verschil in taal, stijl, setting en perspectief, en verschil in theologie. Ook is duidelijk dat sommige teksten andere versies zijn van een ouder verhaal, zoals het geval is bij de dood van de reus Goliath. Van dit verhaal staat de bekende variant staat in 1 Sam. 17, waarin David Goliath doodde, maar in 2 Sam. 21 staat dat de verder onbekende Elchanan Goliath verslaat. De latere auteur van 1 Kron. 20 lost deze discrepantie op door Elchanan Lachmi, de broer van Goliath te laten verslaan, in plaats van Goliath zelf.
We beschikken tegenwoordig ook zeker niet over de ‘oerversies’ van de Oude Testament boeken. Over een hele lange tijd zijn deze boeken namelijk tot stand gekomen en gekopieerd en vertaald. Soms blijkt vrij duidelijk dat er waarschijnlijk bepaalde motieven zaten achter herschrijvingen. Zo is de Elohim in een ouder manuscript aangepast tot de zonen van Israël in een nieuwer manuscript. Klink schrijft: “In de oudste manuscripten van Deuteronomium 32:8-9 (Dode Zeerollen) staat:
“Toen de Allerhoogste [Eljon] aan de volken hun erfenis uitdeelde, toen Hij Adams kinderen van elkaar scheidde, plaatste Hij grenzen aan de volkeren (of: bepaalde hij grenzen voor alle volken, Stavrakopoulou, 2022), naar het aantal godenzonen [bene elohiem], zodat Jahweh Zijn deel kreeg, Jakob [Israël] Zijn erfdeel (of: Jakob was het deel dat hij zichzelf toemat).”
Hier is Jahweh dus één van de zonen van de oppergod Eljon, die zijn eigen volk (Israël) toegewezen kreeg, een duidelijke vorm van polytheïsme. De Septuaginta wijst er ook op dat dit de oorspronkelijke lezing is. In de Masoretische Tekst, die de basis is voor de meeste vertalingen, staat evenwel niet “naar het aantal godenzonen”, maar “naar het aantal zonen van Israël”. Deze nieuwere MT lijkt dus de polytheïstische oudere manuscripten te willen ‘corrigeren’, een theologisch relevante wijziging.” Francesca Stavrakopoulou schrijft in haar boek God, een anatomisch onderzoek (2022) hierover dat de meerderheid van de Bijbelonderzoekers het ermee eens is dat onder andere uit dit vers blijkt dat Jahweh een van El(jons) vele goddelijke kinderen was.
Vertalingen Als we het hebben over wat de Bijbel is kom je ook al gauw op het onderwerp vertalingen. Een onderwerp waar veel over gesproken wordt in reformatorische kringen, en waar je liberaal bent als je iets anders voorstelt dan de (Herziene) Statenvertaling, want dat is toch wel de beste vertaling. Ik vind echter de discussie van Klink scherp als hij het vertalingen probleem terug traceert naar op welke manuscripten de vertalingen gebaseerd zijn en beschrijft welke gevolgen dat heeft:
“Al deze verschillen (tussen manuscripten, AJ) zijn pas relatief recent echt goed in beeld gebracht (De Jonge, 2016). Lange tijd hebben verschillende groepen christenen hun eigen manuscripten gebruikt en gekopieerd. In 1516 was Desiderius Erasmus de eerste die op grond van 8 manuscripten uit 10e tot 15e eeuw (!) de Griekse tekst van het NT probeerde te reconstrueren. In de jaren daarna volgden nog enkele van dergelijke projecten, die uiteindelijk bekend zijn komen te staan als de Textus Receptus (TR). Dit is de grondslag geweest voor gezaghebbende en invloedrijke vertalingen als de King James Version, de Lutherse bijbel en onze eigen Statenvertaling. In de tijd na de TR werden echter steeds meer en oudere manuscripten gevonden, en die weken op veel punten af van de TR. Tegenwoordig proberen tekstcritici uit al deze duizenden manuscripten de oudste lezing te reconstrueren, een zogenaamde ‘kritische editie’, waarvan om de paar jaar een update wordt uitgegeven. Veel moderne vertalingen kiezen zo’n moderne reconstructie als grondtekst omdat de TR wetenschappelijk achterhaald is.
Opmerkelijk is dat de Herziene Statenvertaling (2010) nog steeds de achterhaalde TR gebruikt en daarmee een andere tekst vertaalt dan bijvoorbeeld de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV, 2004) (Hoogerwerf, 2016). Dit doen ze puur om confessionele redenen, niet omdat daar goede argumenten voor zijn. Dat deze verschillen tussen manuscripten beduidend kunnen zijn, valt goed te illustreren aan de hand van enkele verschillen tussen de HSV (gebaseerd op de TR) en de NBV (gebaseerd op de kritische editie van Nestle-Aland uit 1993) (Hoogerwerf, 2016). Het einde van Markus (16:9-20) vinden we in de doorlopende tekst van de HSV, maar slechts na drie asterisken in de NBV, met de voetnoot dat dit in andere manuscripten ontbreekt. Ook het beroemde verhaal van Jezus en de overspelige vrouw (Joh. 7:53-8:11) is een latere toevoeging, wat niet blijkt uit de HSV, maar wel uit een noot in de NBV. Andere verschillen zijn theologisch van aard. Volgens de NBV was Jozef Jezus’ vader, wat lastig gaat als Jezus uit de maagd Maria geboren is, maar volgens de HSV niet (die spreekt van “Jozef en zijn moeder”, Luk. 2:33, 43). Dit is een ‘theologische correctie’ uit latere manuscripten. Ook het befaamde ‘comma Johanneum’ (1 Joh. 5:7-8) – de enige plek in de hele Bijbel waar de drie-eenheid expliciet genoemd wordt! – is een latere toevoeging die wel in de HSV staat, maar terecht niet in de NBV.”
Klink stelt daarom: “Uit het bovenstaande blijkt dus dat we niet weten door wie, hoe en precies wanneer de teksten van de Bijbel (Klink schrijft dit over het NT, maar ik denk dat de hele Bijbel hier ook genoemd kan worden) ontstaan zijn (zie ook: auteurs Nieuwe Testament zijn niet wie we denken dat ze zijn). Onze beste tekst van het Bijbel is een late reconstructie, en niemand weet hoe ver die af staat van het origineel. Welke tekst moeten we dan zien als het Woord van God?” Oftewel, naar welke comma en welke tittel refereerde Jezus precies? In mijn ogen is het zeker dat de tittel en jota’s inmiddels niet meer zo staan als in de tijd van Jezus.
Klink concludeert naar mijn mening heel genuanceerd dat de Bijbel niet in een keurslijf van onfeilbaarheid geperst zou moeten worden, maar dat de invloed van mensenwerk geaccepteerd moet worden om de Bijbel werkelijk op waarde te schatten: “De gelovige die het Woord van God wil lezen, staat dus voor meerdere problemen. Als eerste moet hij kiezen voor een bepaald boek (of verzameling boeken), maar gelovigen van verschillende religies wijzen verschillende boeken aan als het Woord van God. Zelfs binnen een religie bestaan er nog verschillen over welke boeken tot de canon behoren. Welke boeken vormen dan het Woord van God? Vervolgens is er het probleem van de oorsprong van die boeken. Die is vaak onbekend of onduidelijk, waardoor we slechts af kunnen gaan op veel jongere manuscripten. Die manuscripten verschillen echter onderling en het is onduidelijk wat de oorspronkelijke tekst is – als die er al is geweest. Welke tekst is dan het Woord van God? Vervolgens stuiten we op vertaalproblemen: onduidelijke grondteksten, onbekende of dubbelzinnige woorden en zinnen, vertaalkeuzes die gemaakt moeten worden en vertalingen die niet altijd even zuiver zijn. Wat heeft de gelovige dan aan zijn vertaling van Het Woord van God?
Uit het bovenstaande blijkt duidelijk dat de gelovige niet zomaar het Woord van God kan vinden in een bepaald boek of verzameling boeken. Dat Woord blijkt geplaagd te worden door allerlei onzekerheden, problemen en menselijke ingrepen. Alles wijst erop dat de vermeende goddelijk geïnspireerde teksten gewoon zuiver mensenwerk zijn, net als elk ander werk uit de geschiedenis. Dit hoeft uiteraard niets af te doen aan de literaire waarde ervan, integendeel: het kan juist bijdragen aan het waarderen ervan. Als teksten niet in een bepaald keurslijf van feilloosheid, consistentie of goddelijke inspiratie gedrukt hoeven te worden, ontstaat meer waardering voor de verscheidenheid en menselijkheid ervan. Ze geven een inkijk in hoe mensen door de eeuwen heen met hun belangrijke teksten omgingen.
De grote uitdagende vraag die ik bij de Bijbel ben gaan stellen is of dit het boek of openbaring is wat we zouden verwachten van de Almachtige Schepper van dit universum? Op dit moment is mijn voorlopige antwoord dat de Bijbel totaal géén eenduidige openbaring over God lijkt te geven en interpretatie en ontstaan ervan veel problemen oproept. Ik vraag me bijvoorbeeld ook af waarom God een boek als Leviticus liet opnemen, vol met regelingen voor priesters? Als ik God was zou ik wel andere zaken openbaren om eerlijk te zijn. Misschien zaken die de wetenschap nu openbaart, zoals de werking van ons brein, een cel of het universum. Of juist hoe we goed voor ons brein en lichaam kunnen zorgen. Hij is de veronderstelde maker van alles, waarom geeft hij z’n creaturen nu pas de kans om zulke dingen over de wereld waar ze in geboren zijn te ontdekken? Waarom is hij niet ook gewoon een klein beetje duidelijker? Voor een heel deel van de mensen is de Bijbel gewoon lastig, oftewel omdat ze niet kunnen lezen, de capaciteit niet hebben om het te begrijpen, of simpelweg er geen in de buurt hebben (wilde stammen bijvoorbeeld). Had Hij niet in elk organisme een handtekening achter kunnen laten met bijvoorbeeld de naam Jezus? Ik kan ook niet goed tegen de martelende onzekerheid die hij met zijn communicatie veroorzaakt; de een krijgt er vertrouwen in dat de Bijbel Gods woord is of dat hij/zij gered is, de ander (uit een andere kerk wellicht) plaatst daar zijn vraagtekens bij. Uiteraard zijn er ook veel stukken juist erg duidelijk, maar het boek als geheel vind ik verwarrend.
Bronnen:
Collins, J. J. (2018). Introduction to the Hebrew Bible. Fortress Press. Via Klink, 2018.
De Jonge, H.J. (2016). De oogst van vijf eeuwen tekstonderzoek. Met Andere Woorden, 35(3&4), 78-95. Via Klink, 2018.
Ehrman, B. D. (2014). How Jesus became God: The exaltation of a Jewish preacher from Galilee. HarperCollins
Veel christelijke mensen denken dat (macro)-evolutie een fabeltje is van ‘evolutionisten’ waar geen goede argumenten voor zijn. Het is lang geleden, je kunt er geen empirische toetsen op loslaten (op micro evolutie zeker wel) en het is dus een kwestie van geloof. Wat wiskundige en medische wetenschappers bijvoorbeeld doen is geen geloof, maar wat biologen doen wel. Hoeveel voor bijna alle wetenschappers evolutie een feit is, een natuurwet, begrijp ik wel dat bijvoorbeeld de miljoenen jaren en van een-cellige naar mens moeilijk te begrijpen is. Maar toch denk ik zelf na jaren nadenken hierover dat evolutie waarschijnlijker is dan een recent gemaakte aarde, met apart maar allemaal tegelijk geschapen soorten en een zondvloed. In dit artikel focus ik op fossiele data die volgens mij het best (met de minste aannames, Ockhams scheermes) te interpreteren valt door de hypothese van een gradueel patroon van uiteindelijk macro-evolutie.
Heel kort even een kleine inleiding over fossielen en aardlagen. De aarde onder ons bestaat uit vele lagen. Die zijn door christelijke creationistische geologen ingedeeld in (sub)groepen (I.e. William Smith, Georges Cuvier, Richard Owen) en de drie meest recente hoofdgroepen zijn het Paleozoïcum, Mesozoïcum en Cenozoïcum genoemd. Deze geologen en ook huidige creationistische onderzoekers erkennen dat er een lijn is van fossielen die ongeveer loopt als volgt:
Paleozoïcum In het Paleozoïcum zijn fossielen van vissen, amfibieën en reptielen veelvoorkomend, in die volgorde. Er zijn echter geen vondsten van dinosauriërs, vogels, of moderne zoogdieren. Ondanks de miljarden plantenfossielen in de Paleozoïsche laag heeft niemand ooit ook maar één fossiel van een bloem gevonden, inclusief welke loofboom dan ook. Waarom niet? De voor de hand liggende verklaring is dat bloemen nog niet waren geëvolueerd, maar daar kom ik later op.
Mesozoïcum De volgende laag, het Mesozoïcum, wordt vaak het tijdperk van de dinosauriërs genoemd. Deze lagen bevatten veel dinosauriërs. Daarnaast ziet het Mesozoïcum de opkomst van de eerste bloeiende planten, vogels en zoogdieren, zij het primitieve vormen in vergelijking met de huidige soorten.
Cenozoïcum Bovenop de Paleozoïcum en Mesozoïcum ligt het Cenozoïcum, dat nog steeds wordt afgezet in oceanen, woestijnen en moerassen over de hele wereld. Dit tijdperk markeert de eerste belangrijke verschijning van fossielen van moderne zoogdieren zoals katten, honden, apen en mensen. Het wordt het tijdperk van de zoogdieren genoemd en vertegenwoordigt de huidige geologische periode. Deze drie lagen lijken metaforisch op een 3-laagse taart, waarbij de onderste laag de vroegste periode vertegenwoordigt, gevolgd door de middelste en bovenste laag.
Grafisch ziet dat er zo uit, hoewel sterk vereenvoudigd. Dit is geaccepteerd door vrijwel iedereen, ook door jonge aarde creationisten (zie bv. p. 222 van Evolutie, het nieuwe studieboek).
De grote vraag die nu opkomt is de volgende: Als alle organismen tegelijk geschapen zijn, waarom worden ze dan niet tegelijk gevonden in alle aardlagen en specifiek in de oudere lagen? Dus waarom vinden we niet in het Paleozoicum al alle groepen organismen? Ik probeer dit nu iets preciezer uit te werken door eerst het creationistische verhaal kort uit te werken en vervolgens met een tabel beide verhalen op hoofdlijn te vergelijken.
Creationische verhaal in het kort:
Alle soorten tegelijk (1 week) geschapen
Zondvloed: veel soorten worden gedood, van honderden baramins (basis typen) worden paartjes gered in de ark.
Na de zondvloed gaan we van een paar honderd baramins naar de miljoenen soorten van vandaag.
Hieronder volgt de tabel waarin ik het creationistische verhaal probeer te vertalen naar hoe het er volgens mij in de aardlagen uit zou moeten zien volgens de Bijbel.
Stratigrafische laag
Typische Fossielen
Creationistische verhaal
Cenozoicum (~heden).
Mensen, bekende zoogdiersoorten
Snelle speciatie: in 3500 jaar van paar honderd, naar miljoenen soorten * Mogelijk de zondvloed: extinctie van alle soorten behalve paar honderd baramins
Neogeen
Bekende zoogdiersoorten
Snelle speciatie: in 3500 jaar van paar honderd, naar miljoenen soorten
Paleogeen
Uitgestorven zoogdier soorten
Snelle speciatie: in 3500 jaar van paar honderd, naar miljoenen soorten
Mesozoicum
Krijt dinosaurussen
Snelle speciatie: in 3500 jaar van paar honderd, naar miljoenen soorten
Jura
Dinosaurussen
Snelle speciatie: in 3500 jaar van paar honderd, naar miljoenen soorten
Trias
Archosauriërs
Snelle speciatie: in 3500 jaar van paar honderd, naar miljoenen soorten
Perm
Perm Reptielen
* Mogelijk de zondvloed: extinctie van alle soorten behalve paar honderd baramins
Carboon
Steenkoolplanten, amfibieën
Alle soort types (baramins)
Devoon
Vissen
Alle soort types (baramins)
Siluur
Mariene ongewervelden
Alle soort types (baramins)
Ordovicium
Mariene ongewervelden
Alle soort types (baramins)
Cambrium
Mariene ongewervelden
Alle soort types (baramins)
Vendium
Ediacara fossielen
Alle soort types, vanaf zondeval met predator eigenschappen (baramins)
Precambrium
“Pre-Vendium” Bacteria
*Paradijs: alle soort types, zonder predator eigenschappen (baramins)
Tabel 1. Een sterk versimpelde rode lijn van de biostratigrafische kolom. De creationistische lijn is zoals die volgens mij/creationisten hypothetisch gezien zou moeten zijn vanuit een letterlijke lezing van de Bijbel. * De zondvloed is tijdens het Perm of zelfs het hele Paleozoicum (rood gemarkeerd) geplaatst of tijdens het Cenozoicum, maar behoorlijk hypothetisch omdat creationisten geen consensus hebben over wanneer de zondvloed plaatsgevonden zou moeten hebben, zie dit artikel van biologe Gerdien de Jong.
Creationistische verklaring Hieruit blijkt volgens mij heel duidelijk dat het creationistische verhaal niet klopt met de werkelijkheid van de fossielen. Creationisten hebben natuurlijk wel een verklaring voor de gelaagde geordendheid in de aarde. Zonder een stroman te willen maken van het creationistische model is volgens mij het hoofdpunt van creationisten waarmee ze de lagen verklaren dat een groot deel van de lagen is afgezet tijdens de zondvloed. Als verklaring voor de geordendheid van de fossielen zeggen ze dat er bijvoorbeeld Hydraulic sorting plaatsvond. Dus door het water bleef de ene soort meer bovenaan drijven en de andere dieper. Maar nee, dan zouden kleine diertjes bovenaan in de geologische kolom moeten liggen. Een andere verklaring is dat tijdens de vloed snelle dieren en mensen naar de top vluchten. Daarom worden zij gevonden in hogere aardlagen. Maar hier is een gemakkelijk tegenargument tegen: planten en vissen worden vaak genoeg gevonden boven dieren.
Überhaupt kan het bijna niet dat al deze lagen tijdens de zondvloed zijn neergelegd. Want in veel van de zogenaamde zondvloedlagen zijn sporen van organismen te vinden, zoals tunnels van trilobieten (Tapeats sandstone). Als het 1x een vloed was die alles bedekte hoe zouden de organismen dan die sporen hebben kunnen maken? Zie: The Defeat of Flood Geology by Flood Geology (creationismeweersproken.blogspot.com)
20 miljoen laagjes Dat bijna alle lagen zijn afgezet tijdens de vloed past ook niet bij het ene laagje sedimentair gesteente na het andere. Er zijn bijvoorbeeld 20 miljoen laagjes op elkaar gevonden bij de Green River Formation. Ieder laagje heeft een donker- en lichtgekleurd deel (winter en zomer). Het zijn laagjes zoals gevormd in een huidig meer. Creationisten zeggen dat die laagjes zijn gekomen door stromingen tijdens de vloed: dus 40 miljoen van die stromingen van afwisselend licht en donker sediment, gedurende ongeveer 300 dagen. Dat zijn 3 laagjes per 2 seconde en is gecombineerd met de observatie van afwisseling tussen licht en donkere sedimenten niet erg realistisch. Bovendien zijn er behalve de vloed veel andere extreme evenementen terug te vinden in de aardlagen. Er zijn minstens 5 periodes waarin enorm veel fossielen werden gevonden (massa uitstervingen). Bijvoorbeeld het K-Pg uitstervings event. Alle dino’s zijn toen uitgestorven. Waar past dat in het Bijbelse model?
Recente zondvloed en snelle speciatie Ook is het volgens mij sowieso heel moeilijk uit te leggen dat de zondvloed heel recent is geweest, waarbij de soortendiversiteit uitgedund werd tot een paar honderd soorten en dat er in de paar duizend jaar daarna enorme speciatie (soortvorming) is geweest tot de miljoenen soorten vandaag. De vloed is volgens de Bijbel maximaal 4.500 jaar geleden (sommige creationisten accepteren dat er hiaten zitten in de generatie lijsten, voor hen zou het langer geleden kunnen zijn). Er konden niet heel veel soorten op de ark: als voorbeeld neem ik de reptielen en neem ik het naar mijn weten ruimste creationistische model (er konden 320 baramins aan reptielen aan boord). Dan heb je dus een forse speciatie snelheid nodig om in 4.500 jaar aan de 11.000 soorten reptielen van vandaag te komen. Dan neem ik de uitgestorven soorten niet mee, wat er ook nog eens duizenden zijn als je bijvoorbeeld de dino’s meetelt (zijn volgens sommige creationisten pas na de zondvloed uitgestorven). Bovendien zit je met veel soorten met het probleem dat ze al heel kort na de zondvloed in hun moderne vorm bekend zijn (zeker in klasses als de zoogdieren (waar je van 400 baramins naar 6.400 extante soorten nu gaat)). 3.500 jaar geleden waren veel moderne dieren er namelijk al, waar je niet eens fossielen voor nodig hebt om dat te bewijzen: het kan zowel gezien worden aan de gemummificeerde dieren bij de mummies van de Egyptenaars, muurtekeningen van hen, als simpelweg de soorten die in het Oude Testament voorkomen (de dieetwetten van Mozes b.v.). Dit gaat dan over bijvoorbeeld geiten, schapen, kamelen, paarden of mummies van apen (bavianen bijvoorbeeld). Mijn punt is dat evolutie volgens creationisten normaal dus bijna niet kan en nu na de zondvloed kan het in een keer heel snel?
Een ander zijdelings gerelateerd punt is dat er 4500 tot 5000 jaar geleden al pyramides werden gebouwd in Egypte, terwijl de zondvloed 4500 jaar geleden gebeurde. Hoe kan het dat de pyramides de vloed overleefden, bovendien ook nog eens zonder veel waterschade?
Toenemende moderniteit En er zijn nog vele lijnen van argumenten die naadloos passen bij de fossielenvolgorde. Twee trends die er perfect bij passen zijn bijvoorbeeld toenemende moderniteit en toenemende terrestriciteit van fossielen. De meeste fossielen zijn van uitgestorven soorten, maar sommige lijken meer op levende soorten dan andere. Fossielen van hoger in de stratigrafische kolom lijken meer op levende soorten dan die van lager in de kolom. Bijvoorbeeld, Paleozoïsche vissen zijn meestal vreemd uitziende vissen, in tegenstelling tot de levende vissen van vandaag. Mesozoïsche vissen lijken meer op levende vissen, en Cenozoïsche vissen lijken behoorlijk op levende soorten vissen. Deze vervangingstrend is goed bekend en geldt voor bijna alle groepen organismen, behalve de bacteriën, die weinig lijken te zijn veranderd.
Toenemende terrestriciteit Toenemende terrestriciteit. Er zijn enkele trends naar toenemende terrestriciteit in het fossielenbestand gevonden. Zoals gezegd zijn fossielen uit de laagste Paleozoïsche lagen allemaal van mariene wezens die waarschijnlijk op de zeebodem leefden of daar dichtbij. In het midden van het Paleozoïcum vindt men niet alleen zeedieren, maar ook veel fossielen van soorten die waarschijnlijk in moerassen leefden of misschien langs de randen van de zeeën of rivieren. In het bovenste Paleozoïcum vindt men volledig terrestrische soorten. Mesozoïsche en Cenozoïsche fossielen omvatten vertegenwoordigers van alle voorgaande ecologische habitats. De duidelijkste voorbeelden van deze trend worden gegeven door de opeenvolging van de eerste verschijningen van groepen planten en gewervelden. De laagste gewervelden in de geologische kolom zijn vissen, die water nodig hebben. Het volgende ecologische type dat verschijnt zijn de amfibieën, die langs waterkanten leven. Hoger in de kolom worden ze vergezeld door de reptielen, die zonder water kunnen leven. Zoogdieren en vogels zijn de laatste klassen van gewervelden die als fossielen verschijnen.
Mijn conclusie is dat er enorm in bochten gewrongen moet worden om het creationistische verhaal bij de fossiele volgorde te laten passen, wat pure data is. Het evolutionaire verhaal is er juist op gebaseerd.
Een dino met vreselijke tanden, een leeuw die een prachtige gazelle verslind. Of parasieten zoals malaria of Leishmania in mensen (verslaan nog steeds hun miljoenen). Of een virus dat hersenen aanvalt (bv. hondsdolheid). Gruwelijk toch? In dezelfde categorie vallen ook sluipwespen met een legboor waar ze eitjes mee leggen in rupsen of larven van andere soorten, die vervolgens op een gruwelijke manier van binnen opgegeten en gemanipuleerd worden totdat de wespenlarfjes uit de rups kruipen. Sommige mensen slagen er nog steeds heel makkelijk in te zeggen ‘wat is Gods schepping toch prachtig’! Maar is dat zo? Ik ben verder niet pessimistisch, maar er is enorm veel ‘overlevingsstrijd’ in de natuur, en ook in het mensenleven. Is dat prachtig? Ik vind vaak van niet, hoewel ik ook zeker niet zeg dat er niet veel prachtigs is. Ik begrijp Charles Darwin dan ook heel goed als hij het volgende schrijft:
“I cannot persuade myself that a beneficent and omnipotent God would have designedly created the Ichneumonidae with the express intention of their feeding within the living bodies of caterpillars (…)”(Darwin, 1860).
Tussen haakjes: ook insecten hebben waarschijnlijk gevoel (Gibbons et al., 2022), wat onder andere blijkt uit het niet alleen reflexmatige vermijden van pijn, maar er ook min of meer bewuste keuzes over kunnen maken, zoals bijvoorbeeld de amputatie van ledematen. Bijen kunnen bijvoorbeeld kiezen om wel wat pijn te ondergaan als dat een voedsel beloning oplevert. Oftewel, de pijnprikkels worden verwerkt en vervolgens gekoppeld aan informatie over voedselkwaliteit en ook verwerkt in breingebieden die bij beslissingen maken zijn betrokken. Bij dit alles zijn vaak op mensen gelijkende of zelfs homologe hersencircuits betrokken en dus niet enkel sensorische neuronen (Bridi et al., 2020). Maar meer dan op dit specifieke insecten punt in te gaan wil ik hiermee zeggen dat enorm veel dieren en mensen lijden doordat er mechanismen bestaan waarmee die pijn toegebracht kan worden en gevoeld kan worden. En daarmee wil ik dan weer niet meteen door naar het klassieke probleem van het lijden, maar wel naar het punt dat ik niet begrijp dat een liefhebbende, almachtige God dit bewust ontworpen moet hebben. Heeft hij al die scherpe tanden, kat- of beerachtige lichamen, ziekte mechanismes en dergelijke bewust ontworpen?
Een klassieke manier van die vraag beantwoorden is wellicht dat dit is als straf op de zonde. Maar waarom moeten al die dieren, miljarden en miljarden, zeker over de tijden heen, die straf ook ervaren? En los daarvan blijft het opvallend dat God blijkbaar heeft zitten ‘nadenken’ over hoe ontwerp ik nou eens zulke perfecte killermachines? Zie hieronder hoe de wesp inderdaad een perfecte killermachine is:
De natuur van de natuur
Sowieso is het naar mijn mening de vraag of de natuur echt de natuur van een liefhebbende schepper toont. Natuurlijk is de natuur niet alleen ‘red in tooth and claw’, en hebben biologen als Frans de Waal overtuigend aangetoond dat vergeving, coöperatie, altruïsme, (moeder)liefde deel is van de natuur, en zelfs heel belangrijk. Maar toch, als je bijvoorbeeld de eerder genoemde voorbeelden van gruwelijkheid ziet, of de competitie tussen sperma van verschillende mannetjes ziet, of de manieren waarop het vrouwtje (insecten, maar ook zoogdieren etc.) vaak garandeert dat ze sperma van meerdere mannetjes heeft om haar eitjes mee te bevruchten, of überhaupt de competitie tussen mannetjes om vrouwtjes, die vaak zorgen voor bizarre natuur fenomenen als steeloogvliegen (Diopsidae: Diptera), pauwenveren, neushoorn kevers, of de bizarre vormen van geslachtsdelen, dan vraag je je af: kon dat allemaal niet wat liefelijker gaan als het door een liefhebbende Schepper gemaakt is? Wat te denken van spermaschepjes waar mannetjes juffers het sperma van eerdere mannetjes uit het vrouwtje verwijderen? (Zie Darwins peepshow, Menno Schilthuizen). Of abortus van jongen als vrouwtjes een ander mannetje krijgen, of zelfs het opeten van jongen van een ander mannetje bij leeuwen? Die abortus is bij veel soorten een fysiologisch proces, waar het vrouwtje insect geen invloed op heeft. Dat is dus ‘ingebouwd’ door de Schepper? Ik zou nog veel andere heftige natuurverschijnselen kunnen noemen, bijvoorbeeld de parasieten wormpjes die de ogen van kinderen opeten, maar ik denk dat mijn punt wel duidelijk is.
Toch is het niet alleen pijn, competitie, lijden etc. wat me doet afvragen wat de natuur van de Schepper is. Ook Zijn toch wat aparte voorkeur voor insecten is interessant. Is de mens echt de kroon van de schepping? Zoals de Britse evolutionaire bioloog en geneticus J.B.S. Haldane grapte dat als een god of goddelijk wezen alle levende organismen op aarde had gecreëerd, die schepper een “buitengewone voorliefde voor kevers” moest hebben. Hij dacht namelijk dat kevers (stam Arthropoda, klasse Insecta, orde Coleoptera) meer soorten dan enige andere groep levende dieren bevatte. Ongeveer één op de vier diersoorten op aarde is een kever. Al moet ik daaraan toevoegen dat de sluipwespen waarschijnlijk uit een nog groter soorten aantal bestaan (Forbes, 2018, Sumner 2022, p. 34). Juist omdat ze zo gespecialiseerd zijn in het parasiteren van allerlei prooien, waardoor over lange tijd co-evolutie en speciatie heeft plaatsgevonden. Voor iedere soort kever bestaan waarschijnlijk ongeveer twee sluipwesp soorten, omdat er meerdere wespen op dezelfde kevergastheer parasiteren en er natuurlijk ook nog de rupsen sluipwespen bestaan (sommige parasiteren op eieren, anderen op larven). Kortom, waarom is deze liefhebbende, almachtige God zo gek op deze toch wel wrede beestjes (al zijn ze mooi en vervullen ze een mooie rol), dat hij tienduizenden soorten hiervan schept of laat evolueren?
Bronnen:
Bridi, J. C., Ludlow, Z. N., Kottler, B., Hartmann, B., Vanden Broeck, L., Dearlove, J., … & Hirth, F. (2020). Ancestral regulatory mechanisms specify conserved midbrain circuitry in arthropods and vertebrates. Proceedings of the National Academy of Sciences, 117(32), 19544-19555.
Darwin, C. (1860). Letter no. 2814, to Asa Gray. Darwin Correspondence Project, https://www.darwinproject.ac.uk/letter/DCP-LETT-2814.xml.
Forbes, A. A. e.a. (2018). Quantifying the unquantifiable: why Hymenoptera, not Coleoptera, is the most speciose animal order. BMC Ecology 18, 21.
Gibbons, M., Crump, A., Barrett, M., Sarlak, S., Birch, J., & Chittka, L. (2022). Can insects feel pain? A review of the neural and behavioural evidence. Advances in Insect Physiology, 63, 155-229.
Schilthuizen, M. (2018). Darwin’s peepshow, wat geslachtsdelen onthullen over evolutie, biodiversiteit en onszelf. Atlas contact.
Sumner, S., 2022. De wesp. De geheimen van een onmisbaar insect. – Nieuw Amsterdam. 383 pp. ISBN 978-90-468-2680-5.
In een vorig artikel schreef ik over de vraag of Petrus eigenlijk wel de auteur is van 2 Petrus. In dit artikel ga ik iets verder in op auteurs van de Evangelien. Waren het wel apostelen of ooggetuigen?
Allereerst is het belangrijk wat jaartallen scherp te hebben. Het jaar van Jezus’ dood wordt over het algemeen aangenomen als 30 CE. De meeste boeken in het Nieuwe Testament zijn daar meerdere tientallen jaren na pas geschreven. Hoewel dit vrij snel is in vergelijking met andere boeken uit die tijd, is het toch zeer waarschijnlijk dat mondelinge overlevering een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de evangeliën en andere NT boeken. Ik ga nu kort verschillende boeken langs:
Mattheüs, geschreven tussen 80-85 CE, hanteert een vertelperspectief in de derde persoon, voortdurend verwijzend naar ‘zij’ wanneer hij over Jezus en de discipelen spreekt. Zelfs wanneer Mattheüs wordt aangesproken, beschrijft hij zichzelf als ‘hij’, niet als ‘mij’ (Mattheüs 9:9). Hieruit blijkt naar alle waarschijnlijkheid dat hijzelf geen apostel was. Ook is het zo dat Mattheüs duidelijke afhankelijkheid van het Evangelie volgens Marcus vertoont. Dit maakt het onwaarschijnlijk dat een ooggetuige (zoals een van de apostelen) zijn evangelie zou baseren op dat van Marcus, die geen directe ooggetuige was.
Johannes (95 CE): van de geliefde discipel wordt gezegd: dit is de discipel die getuigd van deze zaken en ze heeft opgeschreven, en wij weten dat zijn getuigenis waar is (Johannes 21:24). De auteur maakt onderscheid tussen zijn bron van informatie en hemzelf: de discipel die getuigd en hemzelf (wij weten dat zijn getuigenis waar is). Is het daarom wel Johannes die schrijft?
Markus (60-70 CE), is geen discipel maar een metgezel van Petrus.
Lukas, geschreven tussen 80-85 CE, is een metgezel van Paulus en benadrukt in het begin dat hij zijn verhaal heeft onderzocht en gehoord van ooggetuigen (Lukas 1:1,2).
Geen van de getuigen van de evangeliën claimt dus ooggetuige te zijn, waardoor mondelinge overlevering aannemelijk is. Dit verklaart mogelijk de aanwezigheid van tegenstrijdigheden en legendevorming. Een extra argument hiervoor heb ik al eerder beschreven, namelijk dat in het Romeinse Palestina slechts ongeveer 10% van de bevolking geletterd was en schrijven was voorbehouden aan de elite. Dit wordt bevestigd door de Bijbel zelf, bijvoorbeeld Handelingen 4:13, waar wordt vermeld dat Petrus en Johannes ongeleerd waren.
“Zij nu, ziende de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes, en vernemende, dat zij ongeleerde en slechte mensen waren, verwonderden zich, en kenden hen, dat zij met Jezus geweest waren” Handelingen 4:13, SV. De kantekenaren en vele andere vertalingen zeggen dat het Griekse woord ‘ongeletterd’ is.
Een goed voorbeeld van een brief uit het Nieuwe Testament die vrijwel zeker niet is geschreven door de naam die erin geclaimd en aan gegeven wordt is 2 Petrus. Het belangrijkste argument daarvoor vind ik dat Petrus een Aramees sprekende visserman was terwijl de brief een rijke, gevarieerde Griekse woordenschat en talrijke literaire constructies en termen uit de wereld van het hellenisme bevat. Dit is moeilijk te rijmen met de beschrijving van Petrus als “ongeletterd” (Handelingen 4:13).
In eerste instantie was ik zeer sceptisch over zulke beweringen. We kunnen toch niet weten hoe het destijds is gegaan? Misschien heeft Petrus wel van Paulus Grieks geleerd? Of inspireerde de Heilige Geest Petrus bij het schrijven van deze brief? Of had hij een secretaris die het voor Petrus vertaalde in het Grieks (Silvanus bijvoorbeeld (maar die was zelf ook Aramees en waarschijnlijk de koerier (en zelfs dan moet die secretaris in een aanzienlijk meer Grieks-Romeinse cultuur geïnspireerd moeten zijn, dan de Joodse (Robyn Walsh)). Je neemt de Bijbel als zoiets heiligs, en iemand als Petrus ook, dat het moeilijk te geloven valt dat een brief door heel iemand anders is geschreven dan de Bijbel claimt. Je gelooft ook gewoon niet dat dat gebeurde, dat mensen claimden Petrus te zijn en dan een brief in zijn naam schreven.
Maar dat is zeker wel gebeurd. Er zijn namelijk vele (apocriefe) brieven geschreven uit naam van Petrus die zeker niet zijn geschreven door hem. Neem bijvoorbeeld het apocrieve evangelie van Petrus: de auteur van dit evangelie laat de lezer niet in het onzekere over wie hij is: “Maar ik, Simon Petrus en Andreas mijn broeder, namen onze netten en gingen de zee op” (EvPetr 7). Maar gelooft u wat hij vervolgens schrijft over de opstanding van Jezus? “Toen die soldaten zagen wat er gebeurde (dat twee jonge mannen die uit de hemel op het graf neerdaalden), maakten ze de hoofdman en de oudsten wakker; want ook zij waren vermoeid van het houden van de wacht. En terwijl ze vertelden wat ze hadden gezien, zagen ze opnieuw drie mannen uit het graf komen, en twee van hen ondersteunden er Eén, en een kruis volgde hen; en van de twee reikte het hoofd tot aan de hemel, maar het hoofd van Hem die door hen werd geleid, steeg tot in de hemel. En zij hoorden een stem uit de hemel, zeggende: Gij hebt tot hen die slapen gepredikt. En er werd een antwoord gehoord vanaf het kruis: ja!” (EvPetr 10, eigen vertaling).
Hier wordt de opstanding dus daadwerkelijk gezien door de hele wacht en de oudsten van de Joden, was er een wandelend en pratend kruis en steeg Jezus’ hoofd tot in de hemel(reus). Dit is zeer onwaarschijnlijk, en dat blijkt ook wel uit het feit dat er meer zeer onwaarschijnlijke zaken in dit evangelie staan, lees het gerust na! Ook is het vrij zeker dat dit boek in de tweede eeuw is geschreven, wat het heel onwaarschijnlijk maakt dat deze van de hand van Petrus is. Er zijn overigens nog minstens 8 andere brieven die zogenaamd door Petrus geschreven waren.
Maar waarom zouden andere mensen in de naam van Petrus brieven in circulatie brengen? Het simpele antwoord is dat het autoriteit geeft. In de vroege kerk waren mensen allerlei theologische ideeën nog aan het ontwikkelen. Pas in de 4de eeuw namen veel tegenwoordige dogma’s hun definitieve vorm aan. Zo is het Concilie van Nicea bijvoorbeeld erg belangrijk geweest om het concept van de Drieëenheid en Jezus’ goddelijkheid van eeuwigheid aan vast te stellen. Er werd enorm veel gediscussieerd om al dergelijke dogma’s duidelijk te krijgen die niet meteen na de gebeurtenissen met Jezus helder waren. Als je een bepaalde visie had gaf het je visie kracht als je zei dat Petrus dit zei omdat hij veel aanzien had. Dit soort praktijken gebeurden vroeger wel vaker.
Dat ik deze situatie nu bevraag is niet iets nieuws. Dit gebeurt al sinds de vroege kerk. Bijvoorbeeld de kerkvader Eusebius en later ook Calvijn erkenden dat 2 Petrus zeer waarschijnlijk niet geschreven was door de auteur van 1 Petrus. Dat heeft te maken met verschillende schrijfstijlen, en dat 2 Petrus later is geschreven door iemand die schreef tegen mensen die niet geloofden dat het einde snel zou komen. Uit de brief blijkt dat de eerste generatie christenen al was gestorven (2 Petrus 3:4). In deze passage klinkt een twijfel door over de wederkomst van Jezus die verder in het Nieuwe Testament niet wordt aangetroffen. Vergelijkbare twijfel komt pas voor in 1 en 2 Clemens, die worden gedateerd aan het einde van de eerste en het begin van de tweede eeuw. 2 Petrus 3:2 klinkt in sommige vertalingen ook meer alsof de schrijver geen onderdeel uitmaakt van de apostelen (“om aan de woorden te denken, die door de heilige profeten tevoren gesproken zijn, en aan het gebod uwer apostelen van de Here en Heiland”, NBG 51).
Zoals al gezegd erkennen ook reformatorische theologen erkennen dit probleem: Op grond van de inhoudelijke en stilistische kenmerken overwoog reformator Johannes Calvijn in zijn commentaar op 2 Petrus dat een leerling van Petrus de brief zou kunnen hebben geschreven, hoewel hij meende dat vervalsingen ‘een dienstknecht van Christus onwaardig’ zijn. In zijn navolging hebben gereformeerde theologen geworsteld met enerzijds de mogelijkheid dat 2 Petrus een pseudepigraaf is en anderzijds hoe het mogelijk is dat een geschrift onder een valse naam in de Bijbelse canon terecht is gekomen, aangezien de Schrift als onfeilbaar wordt gezien. Henk van den Belt (2007) opperde: ‘Wie pseudepigrafie in de canon accepteert, moet aannemen dat een onbekende auteur door de Geest geïnspireerd was om onder een pseudoniem te schrijven.’ (Van den Belt, Henk (1 december 2007). “…Die gesproken heeft door de profeten”. De Schrift in de context van de pneumatologie. Theologia Reformata 50 (4): 346–360.) Toen ik dit las ging het mij echt veel te ver: ik moest dus geloven dat de Heilige Geest inspireert om pseudoniemen aan te nemen!?
En dat is ook meteen mijn vraag bij dit artikel. Hoe kan dit? Waarom claimen bepaalde brieven geschreven te zijn door mensen die het niet geschreven hebben? Waarom wordt hier zeer waarschijnlijk op zo’n super menselijke manier gebruik gemaakt van de autoriteit van anderen? De Heilige Geest heeft de Bijbel en de vorming van de Canon toch geïnspireerd? Dat dit soort zaken gebeuren maakt mij ook sceptischer. Je snapt in een keer dat niet alles realistisch kan zijn als je in de Handelingen van Petrus leest dat Petrus zichzelf presenteert als een man van God, die een gerookte vis opwekt uit de dood. Of dat Jezus als kind van vijf jaar oud twaalf vogels maakt uit modder in het Kindheids evangelie van Thomas. Maar waar leg je de grens van realisme? En los van dit meer fundamentele probleem; waarom wist ik dit niet? Waarom werd me dit niet verteld tijdens catechisatie of preken over deze brief? Het is allemaal gewoon op Wikipedia te vinden: Second Epistle of Peter – Wikipedia
Het is trouwens ook zo dat er heel veel verhalen over Petrus zijn die niet echt waren: hij zou een gerookte vis tot leven gewekt hebben en hij liet zijn dochter verlamd zijn, zodat ze niet zou verleiden (de handelingen van Petrus). Ook de authenticiteit van toespraken van Petrus in Handelingen worden betwijfeld door onderzoekers. Het is namelijk opvallend dat de toespraken in Handelingen allemaal hetzelfde klinken: de ongeletterde Petrus geeft preken die ongeveer gelijk zijn aan de hoogopgeleide, Grieks sprekende Paulus. Waarschijnlijk is dit omdat Lukas hier zelf spreekt in plaats van Petrus of Paulus.
Bevat de Bijbel contradicties, ofwel tegensprekingen van zichzelf? Baruch Spinoza toonde al in 1670 in zijn Theologisch-Politiek Traktaat aan dat dit zo is, en er zijn er later door vele onderzoekers nog veel meer gevonden. In dit artikel beschrijf ik een aantal voorbeelden van contradicties waarin evangeliën en andere Bijbelboeken elkaar tegenspreken. Ook geef ik voorbeelden waaruit blijkt dat de Bijbel zichzelf op grotere concepten tegenspreekt, bijvoorbeeld over wie God is. Dit hoeft geen grote consequenties te hebben: er zijn genoeg christenen in de wereld die dit accepteren en simpelweg zeggen dat God werkte door mensen, waardoor de Bijbel ook fouten kan bevatten.
Voor mijzelf blijft het echter een reden voor een belangrijke barst in mijn geloof. Want het gaat naar mijn idee eigenlijk om best grote punten en bovendien ben ik opgegroeid in een milieu waar iedere tekst, zelfs iedere nuance in een tekst serieus genomen werd en als Gods geïnspireerd Woord beschouwd werd. Overigens is bij de belangrijkste tekst die over Goddelijke inspiratie gaat (2 Tim. 3:16) een belangrijke kanttekening te maken: als Paulus de auteur was, dan werd het geschreven voordat de Evangeliën en veel andere boeken geschreven werden. Dus op het moment dat dit geschreven werd bestond er nog niet zoiets als dé Bijbel, of heel de Schrift. De andere belangrijke tekst over Gods inspiratie van de Heilige Geest staat in 2 Petrus 1:20 en hierbij kan je afvragen wat voor gewicht je het toekent, omdat het zeer waarschijnlijk is dat Petrus dit helemaal niet geschreven heeft, dus wat is de autoriteit dan nog? Om het heel cru te zeggen: hier spreekt iemand over waarom de Bijbel Goddelijk en dus betrouwbaar is, terwijl hij zelf naar alle waarschijnlijkheid net deed alsof hij Petrus was en dus in mijn ogen niet heel betrouwbaar is.
Hoewel het punt dat de Bijbel onfeilbaar is ook pas later ontstond (het wordt dit doordat Origenes (ca. 185 – 253!) er een punt van maakt) en dus niet altijd al en ook niet voor alle christenen een belangrijk punt is, ga ik hieronder een opsomming weergeven van tegenstrijdigheden:
Het nieuwe Testament:
1.1 De opstandingsgeschiedenissen
Zien de discipelen Jezus in Galilea (Mt, Mk) of in Jeruzalem (Lk, Jh):
Mattheüs 28:7/10: Jezus verteld beide Maria’s dat ze de discipelen moet instrueren om naar Galilea te gaan waar ze Jezus zullen zien. Ze zien Hem daar op een berg in Galilea (vers 16).
Markus 16: één engel zegt dat ze naar Galilea moeten gaan. Het tweede deel van Markus 16 is vervolgens niet aanwezig in de oudste gevonden manuscripten. Daarin staat dat Jezus aan de elve verschijnt, maar niet op welke locatie en dat Hij naar de hemel is gegaan na met hen gesproken te hebben.
Lukas 24: meerdere vrouwen gaan naar het graf en spreken met 2 mannen in blinkende klederen (engelen?), maar de discipelen geloven de vrouwen niet. Petrus die naar het graf gaat. Op dezelfde opstandingsdag verschijnt Jezus aan de 2 Emmausgangers (v. 13). Na die verschijning, kort na het avondeten, (dezelfde ure, v. 33), gaan de 2 Emmausgangers naar Jeruzalem. Terwijl de discipelen en de emmausgangers praten (v. 36) verschijnt Jezus: Hij zegt dat ze in Jeruzalem moeten blijven, later ook tegen de discipelen (“blijft gij in Jeruzalem”(v. 49)), en dat doen ze tot het eind van het evangelie (v. 52). Hij stijgt daar ook op in Bethanie, in de buurt van Jeruzalem. In Handelingen blijven ze zeker 40 dagen in Jeruzalem en nog langer, totdat vervolging hen uit Jeruzalem drijft.
Johannes 20: Een enkele Maria, zag den steen weggenomen, gaat naar Petrus en waarschijnlijk Johannes. Ze verteld dat de Heere Jezus weggenomen moet zijn. Dan gaan de discipelen mee en weer terug naar huis. Dan ziet Maria twee engelen, en achter haar staat Jezus. Op diezelfde dag verschijnt Jezus aan de discipelen (het moet in Jeruzalem zijn omdat 80 mijlen (minimaal 120 km: Jerusalem naar Tiberias) naar Galilea lopen niet kan in die tijd) verschijnt Jezus. Dan sluit hoofdstuk 20 af met de geschiedenis van Thomas, en dat meer wonderen niet beschreven worden (vers 30), maar vervolgens vertelt hoofdstuk 21 nog een verschijning Jezus aan de zee van Tiberias (in Galilea!). Vanwege de andere stijl denken Bijbelwetenschappers dat dit laatste stuk later toegevoegd is.
Oplossingen: 1. eerst ontmoeten ze Jezus in Galilea en vervolgens in Jeruzalem, waar ze dan vervolgens moeten blijven. Makes no sense: Waarom zijn ze dan verrast als ze Jezus zien, terwijl ze hem al gezien hadden in Galilea? 2. Ze zagen Jezus tussen Lukas 24:43 en 44 in Galilea. Makes no sense: het is moeilijk te geloven dat Jezus de vrouwen bij de tombe zegt ga naar Galilea, en daar zullen ze me zien, maar dat hij eigenlijk bedoelt: ga naar Galilea waar ze mij zullen zien, maar eigenlijk zullen ze me eerst zien in Jeruzalem en dan pas in Galilea. Mattheus en Markus lijken dit af te schilderen als de eerste keer dat ze Jezus gaan zien. Bovendien ontmoet Jezus de Emmausgangers op dezelde dag als hij opgewekt is en ziet de elve in Jeruzalem op dezelfde dag.
Zeggen dat de ooggetuigen wel geschrokken zullen zijn na de gebeurtenissen en daardoor details verwarren is niet heel realistisch: de evangelien zijn minstens 30 jaar na de gebeurtenissen opgeschreven, dus er is zeker tijd geweest om van de schok te bekomen.
Het is niet gek dat Markus zich hier richt op Galilea: in zijn hele evangelie gaat het meer over Galilea (Markus beschrijft maar 2 wonderen in Judea: de genezing van Bartimeus in Jericho (10:46-52) en de vervloeking van vijgenboom in Bethanie (11:12-14,20), en geen wonder in Jeruzalem). Dit in contrast tot Lukas en met name Johannes, waar het vooral in Judea en Jeruzalem afspeelt (Galiläa und Jerusalem, by Ernst Lohmeyer).
Komt er een engel uit de hemel die de vrouwen aan het schrikken maakt, of zit er een engel in het graf (een meer vredig tafereel)? Markus 16:5: er zit al een engel in het graf als vrouwen bij het graf aankomen en de steen is al afgewenteld. Mattheüs 28:2 heeft het over een aardbeving en een engel die de steen afwenteld en op die steen gaat zitten en vraagt de vrouwen het graf te komen bekijken.
Mag Jezus wel of niet aangeraakt worden: Joh. 20:17 versus Joh. 20:27 en Lukas 24.
Of de vrouwen Jezus zagen of niet is significant: Lukas schrijft steeds veel over de armen en vrouwen. Maar juist hij beschrijft niet dat de vrouwen Jezus zagen op de opstandingsdag.
1.2 De geboorte van Jezus
Vluchten Jozef en Maria na de geboorte van Jezus naar Egypte of gingen ze na 40 dagen terug naar Nazareth? (Mattheüs 2:1-23 vs Lukas 2:1-40).
Lukas: gaan ze na de dagen van haar reiniging (7+33 dagen na de geboorte van een knechtje (Lev.) naar Jeruzalem en dan naar Nazareth (Nazareth – Bethlehem – Nazareth).
Mattheus: Jezus lijkt in het Mattheus evangelie typisch op Mozes die ook in Egypte was geweest en van wie zijn generatiegenoten gedood waren (Bethlehem – Egypte – Nazareth)
Contra: Jezus pas toen hij 2 was naar Egypte? Het zou kunnen maar is er zelf een niet heel waarschijnlijke geschiedenis bij bedenken. Ook is Jezus dus in die versie lang in Bethlehem gebleven, terwijl in Lukas ze direct naar Nazareth gaan! Ook heb je dan het probleem dat Jozef en Maria dan eigenlijk in Bethlehem woonden voor lange tijd en waarschijnlijk al toen Jezus geboren was. Daarheen wil hij dan ook terugkeren, maar dat doet hij uiteindelijk niet en vlucht naar Nazareth (vers 23), terwijl dat in Lukas hun woonplaats is. Zie ook de figuur hieronder (bron).
Aanvullend hierop past de tocht naar Egypte goed in het portret van Jezus dat Mattheus schrijft: de portrettering van Jezus als een “nieuwe Mozes” in het Evangelie van Matteüs is een belangrijk thematisch element dat door geleerden is geïdentificeerd. Deze parallel is merkbaar in verschillende aspecten van het verhaal van Matteüs. Ten eerste is er de parallel tussen de kindertijdverhalen van Mozes en Jezus. Net zoals de farao probeerde Hebreeuwse jongetjes te doden in de tijd van Mozes, probeert koning Herodes de pasgeboren Jezus uit te roeien, wat leidt tot de vlucht van zijn familie naar Egypte. Deze verhaalstructuur weerspiegelt het Exodus-verhaal. Ten tweede wordt de Bergrede, waar Jezus zijn leer verkondigt, vaak gezien als een bewuste parallel met Mozes die de Wet ontvangt op de berg Sinaï. De locatie en de manier waarop Jezus deze leer verkondigt, roepen het beeld op van Mozes die de Wet aan de Israëlieten overdraagt. Daarnaast presenteert het Evangelie van Matteüs Jezus vaak als een leraar van de Wet, vergelijkbaar met Mozes. Jezus interpreteert en breidt de Wet uit, en presenteert deze in een nieuw licht. Nieuwe Testament onderzoekers zoals Gerd Theissen en Annette Merz suggereren dat hoewel de leerstellingen die bewaard zijn gebleven in de Bergrede authentieke uitspraken van Jezus kunnen weerspiegelen, de manier waarop ze in het Evangelie van Matteüs worden gepresenteerd doelbewust is. De auteur van Matteüs organiseert deze leerstellingen in een gestructureerde preek, waarbij Jezus wordt geframed als een nieuwe gezaghebbende figuur vergelijkbaar met Mozes. In essentie gebruikt het Evangelie van Matteüs verschillende verhaalelementen en thematische parallellen om Jezus te presenteren als een figuur die de rol van Mozes vervult en overstijgt, vooral op het gebied van wet en onderwijs. Deze portrettering benadrukt de autoriteit en betekenis van Jezus binnen de Joodse traditie.
Jezus’ genealogiën (Mattheus 1:2-16 vs Lukas 3:23). Waarom zijn de genealogiën van Jezus zo verschillend? Zelfs als de ene genealogie van Maria is en de andere van Jozef heb je een probleem: Volgens Matteüs waren er 28 generaties tussen David en Jezus, maar volgens Lucas waren er 43 generaties.
Ook interessant, Mattheus zegt dat de profetieen vervult worden dat Jezus uit Nazareth zou moeten komen (Matheus 2:23). Maar die profetie bestaat niet. Waarschijnlijk slaat het op Jesaja 9:1, waarin staat dat de de opvolger van de koning een nazar (opvolger) van David zal zijn. Dat klinkt als nazarener, en het lijkt erop dat iemand het fout vertaald heeft.
1.3 Overige contradicties in de evangeliën
Kwam Jairus naar Jezus voor of nadat zijn dochter stierf? (Markus 5:21-24 vs Mattheus 9:18-20)
Markus 11 vs Johannes 2: vond de reiniging van de tempel aan het begin van Jezus’ missie of later plaats? Dit is belangrijk want in de synoptische evangelien lijkt het zo dat Jezus 1 jaar ministry doet, overwegend in Galilea en eindigend met een enkel bezoek aan Jeruzalem. In Johannus is Jeruzalem de focus van Jezus missie: Hij bezoekt Jeruzalem 3 keer en de reiniging van de tempel gebeurt al aan het begin.
Kocht Judas zelf de akker (Handelingen 1:18), of kochten de priesters het (Matheus 27:3-10)?
Volgens Matteüs 4:1-11 en Marcus 1:12-13 ging Jezus direct na zijn doop naar de woestijn en verbleef daar veertig dagen, terwijl Johannes 2:1-11 beweert dat Jezus twee dagen na zijn doop bij de bruiloft in Kana was.
Wat dronk Jezus aan het kruis?
Markus 15:23 – wijn met mirre, maar hij drinkt niet
Mattheus 27:48 en Lukas – azijn/edik, maar hij drinkt niet
Johannes 19:29-30: Jezus krijgt azijn en drinkt.
Kwam Jezus om vrede te brengen of het zwaard? Mattheus 26:51 versus Mattheus 10 vers 34,35
Waarom hadden de discipelen eigenlijk zwaarden bij hen op goede vrijdag?
1.4 Zijn het detailverschillen?
De doelen en rode lijn van de verschillende auteurs zijn ook verschillend: Markus was de basis voor de synoptische evangeliën. De andere synoptische auteurs hebben dit aangepast zodat het beter paste bij hun visie: Markus beschrijft de kruisiging van Jezus alsof Jezus erg veel lijdt en alleen is, door iedereen, inclusief God, verlaten (mijn God waarom hebt gij mij verlaten!?). In Lukas is Hij in controle: Hij gaat zo de moordenaar naar het paradijs brengen. Hij is misschien al Goddelijker.
De rode lijn in de Synoptische evangelien (Markus, Mattheus, Lukas) is in steekwoorden als volgt: Jezus wordt gedoopt door Johannes. Verleiding door de duivel. Gelijkenissen worden gepreekt. Jezus gaat wonderen en duiveluitdrijvingen doen. In Galilea. Dit tot halverwege de verslagen. Transfiguratie op de berg, praat met Mozes en Elia. Gaat naar Jeruzalem. Reinigt de tempel. Laatste Avondmaal. Rechtszaak voor Joden en geoordeeld vanwege blasfemie. Kruisiging en opstanding.
Johannes: geen geboorte in Bethlehem, niet dat Maria maagd was, hij is niet gedoopt, en wordt niet verleid in de wildernis, hij preekt niet het komende koninkrijk, en vertelt geen gelijkenissen, hij drijft geen duivelen uit, geen transfiguratie, de tempel wordt al gereinigd in H2, hij stelt geen Avondmaal in, maar wast de voeten van discipelen. Geen rechtszaak voor de priesters.
Johannes start mysterieus: het Woord werd vlees. In Johannes gebeuren wel wonderen, maar dan zijn het tekenen. Na een ‘Ik ben’ gezegde volgt een wonder: ik ben het brood des levens > voed de menigte; ik ben het licht der wereld > geneest de blindgeborene; ik ben de opstanding > geneest Lazarus. In Johannes geen gelijkenissen maar lange preken (Nicodemus, samaritaanse vrouw, discipelen en Hogepriesterlijk gebed). Deze ‘preken’ en Ik ben gezegden staan geen van allen in synoptische evangeliën.
Dit is natuurlijk niet erg, de evangeliën zouden complementair kunnen zijn. Maar het punt is dat het portret van Jezus significant anders is. In Markus (en andere synoptici) een apocalyptische visie, die al zo’n honderd jaar aanwezig was in het Jodendom: bekeert u het koninkrijk is nabij. Proberen te dealen met de problemen die het Jodendom had (moeite). Om de een of andere reden had God het kwaad toegestaan te heersen maar het Goede zou snel gaan overwinnen! ‘De tijd is vervuld’ slaat op dat het kwaad bijna overwonnen gaat worden. Het koninkrijk van Jezus begint al op aarde: hij heelt de zieken en doden. Dat is de boodschap van veel gelijkenissen: het koninkrijk is nog klein en verborgen maar zal uiteindelijk groot zijn als Jezus terugkomt. Markus is het oudste en op veel vlakken de meest ‘nuchtere’: geen geboorte uit de maagd, geen beschrijvingen van Jezus na de opstanding. In Markus beschrijft Jezus zichzelf ook pas aan het einde als de zoon van God als Hij onder eed van de Hogepriester is geplaatst en Hij praat vrijwel niet over zichzelf. Hij praat nooit over zichzelf als heilig wezen: wel als zoon van God, maar zo kon een koning ook genoemd worden (2 Samuel 7:14)
In Johannes gaat het echter zeer veel over Jezus zelf: de ‘Ik ben’ gezegdes. Hij noemt zichzelf letterlijk God (Ik en de Vader zijn een, en dan wordt hij bijna gestenigd). In Johannes preekt Jezus ook niet over waar het in Markus over gaat (het komende koninkrijk). In Johannes gaat het over leven met God hierboven (3:3-5), niet een nieuwe hemel en aarde waar Jezus al in deze generatie terug zou komen (Mk 9:1; 13:30). Logisch want in de tijd dat Johannes was geschreven was die eerste generatie al gestorven. Dus ze stierven voor het komen van het Koninkrijk. Dus: chronologisch dualisme in Markus: het gaat eerst slecht, daarna beter (horizontaal). In Johannes een verticaal dualisme: eerst slecht, maar dan omhoog naar de hemel.
1.5 Verschillen in boodschap van Paulus en de evangeliën
Paulus brieven zijn al geschreven voor Markus. Paulus schrijft veel over rechtvaardiging, zodat een mens recht wordt voor God. Gerechtvaardigd door geloof. Voor Paulus was het eerst waarschijnlijk moeilijk om te geloven dat Jezus de Messias was. Joden geloofden dat het een persoon met macht zou zijn (de teksten uit het OT die gaan over het lijden van Gods rechtvaardige gaan niet expliciet over de Messias: Jes 53, psalm 22). Nadat Paulus tot geloof komt wordt voor Paulus vrijheid in Jezus het grootste goed.
De wet of vrijheid?
Niet meer de wetten zoals de sabbath (Romeinen 14:6). Hij die wel zulke wetten houd loopt gevaar z’n verlossing te verliezen (galaten 5:4). Mattheus schrijft echter dat geen tittel of jota van de wet voorbij zal gaan. En dat je door de wet te houden in het koninkrijk van God komt (mattheus 5:17-20). De vraag is dus of Jezus de zelfde nadruk had op geloof als Paulus.
Ik wist wel dat die visies verschillen, maar besef nu pas hoe erg ze verschillen: Paulus zegt letterlijk dat zij die weer de Joodse wetten gingen volgen in gevaar zijn om hun zaligheid te verliezen. Terwijl Mattheus dus schrijft dat alles precies gevolgd moet worden. Eerst las ik dat als het zal mekaar op de een of andere manier wel aanvullen. Nu denk ik: deze twee auteurs hadden echt verschillende meningen.
Het is bovendien opvallend dat Paulus vrijwel GEEN aandacht besteed aan wat Jezus gezegd heeft op aarde. Het voornaamste waar hij over schrijft is Zijn rol als de lijdende en stervende en opgestane Christus die spoedig terug zou komen om de wereld te beoordelen.
2. Oude Testament
Eerder heb ik al eens beschreven hoeveel vreemde teksten er staan in het Oude Testament, maar hier focus ik meer op tegenstrijdigheden:
Genesis 6:1-4: we lezen hier dat God besluit de mensen niet meer ouder dan 120 te laten worden. Maar Abraham is niet de enige die daar later nog ruim overheen gaat.
Exodus: God verteld Mozes “ik verscheen aan Abraham, Izaak en Jakob als God Almachtig. Maar met Mijn naam HEERE (Yahweh) ben ik hun niet bekend geweest (Exodus 6:2). Maar eerder in Genesis maakt God zichzelf bekend aan Abraham als The LORD “Toen zij Hij tegen Abraham, Ik ben HEERE (Yahweh), Die u uitgeleid heb uit Ur der Chaldeeën” (Genesis 15:7).
Waarom vervloekt God niet Cham maar Kanaän? Het lijkt erop dat het verhaal van de vervloeking van Kanaän dient om de onderdrukking door Israël te rechtvaardigen.
In 2 Samuël 24 geeft God aan David het bevel om een volkstelling te houden. Toen David dat deed, werd God boos op hem omdat het verboden was om een volkstelling te houden, terwijl God diegene was die aan David de opdracht had gegeven voor de volkstelling. David mocht toen kiezen tussen drie straffen, namelijk zeven jaar hongersnood, drie maanden vluchten voor zijn vijanden of drie dagen een pestepidemie. David koos voor de pestepidemie, waarbij uiteindelijk 70.000 mensen omkwamen door de pest. Echter, in 1 Kronieken 21 gaf niet God, maar Satan aan David de opdracht voor de volkstelling. Om deze reden strafte God het volk van David door het vermoorden van 70.000 mensen.
Misdaad vergelding in latere generaties: In Exodus 20:5 en Deuteronomium 5:9 staat dat God misdaden van mensen zal vergelden op hun nakomelingen tot de derde of vierde generatie. Andere verzen zeggen ook dat nakomelingen gestraft zullen worden voor een daad van een voorvader.[Exodus 34:7, Numeri 14:18, Deuteronomium 23:2, 2 Samuël 12:14, 2 Koningen 5:27 en Jesaja 14:21] In andere verzen zegt God dat hij nooit kinderen straft voor de daden van hun vaders of voorouders.[Jeremia 31:29-30 en Ezechiël 18:19-20.] Volgens andere passagen mogen kinderen niet gestraft worden voor de misdaden van hun vader en mogen mensen slechts gestraft worden voor hun eigen misdaden.[Deuteronomium 24:16, 2 Koningen 14:6 en 2 Kronieken 25:4.]
Spijt van God: In sommige verzen wordt gesproken dat God nooit spijt heeft,[Numeri 23:19, 1 Samuël 15:29 en Ezechiël 24:14.] terwijl in verschillende Bijbelverzen staat dat God spijt heeft geuit.[Genesis 6:6, Exodus 32:14, 1 Samuël 15:10-11, 2 Samuël 24:16, 1 Kronieken 21:15, Amos 7:3 en Jona 3:10.]
God liegt? In bepaalde passages wordt beweerd dat God niet liegt of niet anderen laat liegen,[Numeri 23:19, 1 Samuël 15:29, Titus 1:2 en Hebreeën 6:18.] In 1 Koningen 22:21-23 en 2 Kronieken 18:20-22 geeft God opdracht aan een geest of engel om foute en onjuiste boodschappen te geven aan profeten. En Bileam?
Had God berouw? Maar dat kan alleen na zonde en God is zonder zonde? (Jona 3, Genesis 6:6) maar Numeri 23:19 dan?
God zien? In verschillende passages van de Bijbel wordt beweerd dat God werd gezien door mensen in een lichamelijke vorm.[Genesis 32:30 (Jakob ziet God van aangezicht tot aangezicht en worstelt met hem, Exodus 24:9-11, Numeri 12:7-8, Numeri 14:14, Amos 7:7-8 (visioen), Amos 9:1, Ezechiël 1:27, Ezechiël 8:2 en Habakuk 3:3-5.] Maar in de Bijbel wordt ook beweerd dat God nooit is gezien, of dat niemand Gods gezicht kan zien en dat overleeft.[Exodus 33:20, Evangelie van Johannes 1:18 en Eerste brief van Johannes 4:12.] Volgens 1 Timotheüs 6:16 is het niet mogelijk dat een mens God ziet.
De alziende God? In de Bijbel bevinden zich passages waarin wordt beweerd dat God overal is, alles ziet en alles weet.[Spreuken 15:3, Jeremia 16:17, Jeremia 23:24-25, Judit 15:11 en Hebreeën 4:13]. Maar in andere verzen blijkt dat God bepaalde dingen niet weet. Bij Job 1:7 vroeg God aan Satan waar hij geweest was (retorische vraag?). In Genesis 18:20-21 zegt God dat hij beschuldigingen over de bewoners van Sodom en Gomorra had gehoord en het zou onderzoeken. In Genesis 3 was God verbaasd dat Adam en Eva zich verstopten omdat zij naakt waren.
Veranderd God zijn mening? In Numeri 23:19-20, 1 Samuël 15:29 en Jakobus 1:17 wordt beweerd dat God zijn mening niet verandert, maar in verschillende gevallen heeft volgens de Bijbel God wel zijn mening veranderd.[Genesis 6:6, Exodus 32:14, Numeri 14:20, 1 Samuël 15:35 en 2 Samuël 24:16.]
Bastaarden kiezen er niet voor om bastaard te zijn. Toch straft God ze door ze uit te sluiten van de gemeenschap. Maar ook al hun nakomelingen voor 10 generaties (Deuteronomium 23:2). Andere verzen zeggen echter: De vaders mogen niet ter dood gebracht worden om de kinderen, en de kinderen mogen niet ter dood gebracht worden om de vaders. Ieder zal alleen om zijn eigen zonde ter dood gebracht worden (Deuteronium 24:16).
En natuurlijk zijn er nog de welbekende verschillen tussen Genesis 1 en 2, waar allerlei uitleggingen over zijn door apologeten. Maar het punt blijft: het woordgebruik en schrijfstijl is verschillend, er worden twee verschillende namen voor God gebruikt en de volgorde verschilt: dieren voor de mensen geschapen (H1), of erna (H2). Zijn planten geschapen voor de mensen of erna. Is ‘de mens’ het eerst levende schepsel of het laatste? Waar kwam het licht vandaan als de zon maan en sterren pas later werden geschapen? Hoe kon er een dag en avond zijn zonder hen?
Genesis: een groot en een klein licht? Zon en maan? Maar de maan maakt geen licht en reflecteert slechts de zon.
Prediker 3 lijkt te suggereren dat er niets na dit leven is. Dit raakt aan het punt dat er in het Oude Testament vrijwel geen concept van eeuwige straf bestond. Pas in de laatste twee eeuwen v.Chr. ontstond er apocalyptisch denken onder Joden die te midden van tegenspoed rechtvaardigheid zochten en het kwaad toeschreven aan machten buiten God. Aanvankelijk hadden ze een tijdelijk perspectief op straf, waarbij ze geloofden dat de huidige wereld onder de heerschappij van het kwaad stond, met de belofte van een toekomstige herstel. Naarmate het verwachte koninkrijk van Jezus niet tot stand kwam, verschoven theologische perspectieven van tijdelijke naar ruimtelijke dualisme. Deze overgang markeerde een verschuiving van het idee van een nieuw lichaam na de dood naar een geloof in de scheiding van ziel en lichaam, mede beïnvloed door Griekse filosofieën zoals die van Plato. De toenemende invloed van Griekse bekeerlingen op het vroege christendom, met name zichtbaar in latere evangeliën zoals die van Lucas en Johannes, benadrukte deze verschuiving naar een meer op de ziel gerichte benadering, waarin Jezus concepten van hemel en hel bespreekt (Ehrman, 2021). Hieruit blijkt naar mijn idee dat teksten uit het Oude Testament niet consistent zijn met teksten in het Nieuwe Testament.
Bronnen:
Verschillende boeken van Bart Ehrman, voornamelijk:
Ehrman, B. D. (2009). Jesus, interrupted: Revealing the hidden contradictions in the Bible (And why we don’t know about them). New York: HarperOne.
Ehrman, B. D. (2021). Heaven and Hell: A History of the Afterlife. Simon and Schuster.