Hemel en hel

We stellen ons van alles voor bij de hemel en hel. Hele dagen zingen met de engelen of knarsetanden in het vuur was het voor mij. Angst voor de hel was bij mij de belangrijkste reden om niet te durven twijfelen aan de Bijbel en ‘hét christelijk geloof’. Overigens vond ik dat het boek What on earth is heaven (2021) ook een snaar raakte door te stellen dat het zingen in de hemel eigenlijk ook helemaal niet zo’n aantrekkelijk beeld is. Het blijkt echter ook dat deze beelden vaak niet kloppen en vaak zijn geïnspireerd op ideeën van de Grieken, of zelfs later schilders en poëten, zoals Dante Alighieri met zijn Inferno, of Hieronymus Bosch, met zijn Tuin der lusten. Op z’n minst tonen deze kunstenaars aan dat de menselijke geest zich bizarre voorstellingen kan maken.

Een detail van Hyronymus Bosch’ voorstelling van de hel. Bron: wikimedia commons

Recent las ik het boek Hemel en hel, van Bart Ehrman (2021) en dat geeft veel verheldering over hoe de concepten hemel en hel tot stand zijn gekomen. Ik deel hieronder wat interessante gedachten uit dit boek, zonder helemaal recht te willen doen aan het gehele boek. Ehrman beschrijft onder andere dat veel (klassiek protestantse) ideeën over de hel bij de Grieken vandaan komen. Iets wat overigens recent ook in een essay van Arnold Huijgen naar voren kwam (2023).

Ehrman begint met Homers Odyssee en Iliad (800 BCE). Daar is de persoon voor de dood de echte persoon. Na de dood blijft er wel een schaduw over, maar er is niet echt een concept van hemel en hel na de dood. Dan, bij Plato, rond 400 BCE wordt de ziel juist de echte persoon. Hij gebruikt mythen (bv. de mythe van Er) om te spreken over het hiernamaals, om een voorbeeld te geven over wat er gebeurt met de goeden en de kwaden, maar wel met als doel om in het hier en nu goed te leven. In de Aeneis van Vergilius (29-19 BCE), opnieuw bijna 400 jaar later, zie je dat er fantastische beloningen ontstaan voor de ‘goeden’ en vreselijke bestraffingen voor de ‘slechten’, en is er ook sprake van een oordeelsdag.

Geen eeuwige straf in OT
In het Oude Testament bestond er geen concept van eeuwige straf volgens Ehrman, zoals bijvoorbeeld te zien is in Prediker 3. Ook in bijvoorbeeld psalm 49 wordt dit goed duidelijk:

13. Toch blijft de mens, in al zijn aanzien, niet bestaan;
hij wordt gelijk aan de dieren, die vergaan.
14. Deze weg die zij (de dwaze onrechtvaardigen) gaan, is hun dwaasheid;
toch scheppen hun nakomelingen behagen in hun woorden. Sela
15. Als schapen zet men hen in het graf,
de dood (Sheol) zal hen weiden.

Pas in de laatste twee eeuwen v.Chr. ontstond er apocalyptisch denken onder Joden die te midden van tegenspoed rechtvaardigheid zochten en het kwaad toeschreven aan machten buiten God. Aanvankelijk hadden ze een tijdelijk perspectief op straf, waarbij ze geloofden dat de huidige wereld onder de heerschappij van het kwaad stond, met de belofte van een toekomstige herstel. Dit was het komende koninkrijk van God, waar Johannes de Doper en Jezus als apocalyptici over preekten. Dit blijkt onder andere uit Het Onze Vader. Met name de zin “op aarde zoals in de hemel,” benadrukt Jezus’ geloof in de tastbare manifestatie van het koninkrijk op aarde in plaats van de opgang van individuen naar de hemel. Oftewel, de hemel bestaat, dat is waar God is, maar Jezus denkt niet dat de mensen daarheen gaan, hij verwacht het komende koninkrijk op aarde. Maar naarmate het verwachte koninkrijk van Jezus niet tot stand kwam, verschoven theologische perspectieven naar een beloning en straf later, na de dood.

Deze overgang markeerde een verschuiving van het idee van een nieuw lichaam na de dood naar een geloof in de scheiding van ziel en lichaam, mede beïnvloed door Griekse filosofieën zoals die van Plato. De toenemende invloed van Griekse bekeerlingen op het vroege christendom, met name zichtbaar in latere evangeliën zoals die van Lucas en Johannes, benadrukte deze verschuiving naar een meer en meer op de ziel gerichte benadering. Zelfs Bijbelse verhalen zoals de gelijkenis van Lazarus en de rijke man in Lucas 16, die waarschijnlijk niet rechtstreeks uitgesproken zijn door Jezus, weerspiegelen dit evoluerende theologische landschap.

Jezus had het over vernietiging
Het is daarbij interessant om te weten dat volgens de leer van Jezus zij die zijn koninkrijk weigerden of zijn geboden niet volgden geconfronteerd zouden worden met kwelling, wat duidde op vernietiging voor degenen die zijn geboden niet volgden. Dit is te zien in de gelijkenis van de geiten en de schapen (Mattheüs 25:31-46) of het vuur voor het onkruid in Mattheüs 13:24-30, waar Jezus de gelijkenis van het onkruid tussen de tarwe vertelt. Deze vernietiging is eeuwig in de zin dat het onomkeerbaar is, maar het houdt niet in dat men miljoenen jaren in een staat van de hel moet doorbrengen. Het koninkrijk, zoals Jezus het voor ogen had, zou op aarde worden gerealiseerd, wat duidt op een herstel van het paradijs.

Als je dit leest denk je misschien, maar Jezus had het toch heel vaak over de hel? Ja, maar hier speelt een vertalingskwestie. Verschillende Bijbelse termen worden vertaald als “Hel,” waaronder “Sheol” in de Hebreeuwse Bijbel en “Hades” in het Nieuwe Testament, beide algemeen begrepen als verwijzend naar het graf of de onderwereld in plaats van een plaats van eeuwige straf. Daarnaast symboliseert “Gehenna” in het Nieuwe Testament een plaats van vernietiging in plaats van eeuwige marteling, oorspronkelijk verwijzend naar een locatie buiten Jeruzalem waar ooit kinderen aan Moloch werden geofferd, en later metaforisch gebruikt om vernietiging af te beelden. De Griekse term “Tartarus,” gevonden in 2 Petrus 2:4, duidt op een ondergrondse plaats van goddelijke straf, onderscheiden van Hades. Dit soort duistere plaatsen die gerelateerd zijn aan de angst voor de dood, zijn denk ik later gebruikt om de angst voor een eeuwige straf aan te wakkeren.

Ehrman, B. D. (2021). Heaven and Hell: A History of the Afterlife. Simon and Schuster.

Hell in Christianity – Wikipedia

Huijgen, 2023. Waarom de wereld een hel nodig heeft, Arnold Huijgen | 9789043540346 | Boeken | bol

Paul, J. (2021). What on Earth is Heaven?. Inter-Varsity Press.

Is de belijdenis van de 500 in Korinthe 15 geen sterk bewijs voor de opstanding van Jezus?

De vroege geloofsbelijdenis van 1 Korinthe 15:3-5 wordt vaak aangehaald als sterk bewijs voor de opstanding van Jezus. Het was immers een vroege belijdenis, vroeger dan de evangeliën in ieder geval, en het kon gecontroleerd worden bij de 500 of Paulus’ geloofsbelijdenis waar was of niet.

Er zijn echter wat vragen te stellen bij deze redenering. Waarom worden de 500 getuigen bijvoorbeeld niet genoemd in de evangeliën? Paulus is de enige die dit beschrijft, en in de latere evangeliën, waar vaak wordt gesproken over bewijzen toen de discipelen twijfelden, wordt niets gezegd over de 500, ondanks dat deze evangeliën van latere datum zijn. Er wordt in de evangeliën bijvoorbeeld wel vermeld dat de twaalve getuigen zijn.

Een ander punt in de redenering die gebruikt wordt is dat er gezegd wordt dat groephallucinaties bestaan niet en dus moet er wel iets waar zijn van de belijdenis in Korinthe. Maar Maria verscheen ook aan honderden (zie dit artikel over Maria verering, waarin bijvoorbeeld verhaald wordt van 150 mensen die Maria zagen in een verschijning in 1984), en er zijn meer van dergelijke gevallen waarin groepen beweren iets te hebben gezien, ook in de Islam.

Er is consensus dat de belijdenis oud is, maar hoe moeten we begrijpen dat Jezus op de derde dag is opgestaan? In de evangeliën wordt dit begrepen als dat Jezus opstond met een voorheen gekruisigd lichaam, waardoor een lege tombe achterbleef. Echter, in de belijdenis wordt niets gezegd over een lege tombe*, wat de opstanding betekende, ook qua lichaam van Jezus. Veel vroege kerkleiders en Paulus begrepen de opstanding van Jezus niet als een opstanding in vlees en bloed. Rudolf Bultmann beweerde dat de verhalen over een lege tombe legendes zijn waar Paulus niets van wist. In deze visie is de fysieke opstanding van Jezus een latere ontwikkeling.

*Het is belangrijk op te merken dat er ook niet wordt gezegd dat Jezus werd begraven in het graf van Jozef van Arimathea. De belijdenis is geschreven in een vorm waarin de vier verklaringen over de dood corresponderen met de vier verklaringen over de opstanding. De vierde verklaring in het opstandingsdeel zegt: en hij verscheen aan Cephas. De vierde verklaring in het deel over de dood van Jezus zegt alleen: en hij was begraven. Waarom staat daar niet ‘door Jozef van Arimathea’? (zie p. 139 van “How Jesus became God”, Ehrman). Dit komt waarschijnlijk omdat de traditie over Jozef van Arimathea blijkbaar een nieuwe traditie was die pas bekend werd met het evangelie van Markus (wat later is gedateerd dan 1 Korinthe 15 en zelfs later dan alle Pauliaanse geschriften).

Een ander probleem met de lijst van getuigen is dat de vrouwen niet worden genoemd, terwijl Paulus toch zegt: en als laatste van allen verscheen Hij aan mij. Dus in de tijd dat Paulus dit schreef was nog niet bekend dat de vrouwen Jezus hadden zien verschijnen? Wat we dus hebben is dat de oude belijdenis de vrouwen niet noemt en geen lege tombe vermeldt, terwijl het oudste evangelie de ontdekking van de lege tombe beschrijft en de vrouwen wel noemt. Sommige onderzoekers denken dat beide verhalen zijn ontstaan in verschillende tradities en pas door Mattheüs of Lukas zijn samengevoegd. Over dit argument is nog veel debat, maar het is duidelijk dat het niet een argument is waar een discussie over de godheid van Jezus mee platgeslagen kan worden. Het is vaak iets complexer dan we denken.

Waarom het einde van het evangelie van Markus zo opvallend is

Het probleem met het evangelie van Markus voor de uiteindelijke samenstellers van het Nieuwe Testament was dat het ernstig tekort schoot. Ten eerste is het aanzienlijk korter dan de andere evangeliën, met slechts 16 hoofdstukken vergeleken met Matteüs (28), Lucas (24) en Johannes (21). Maar nog belangrijker is hoe Markus zijn evangelie begint en eindigt. Hij heeft geen verslag van de maagdelijke geboorte van Jezus – of eigenlijk van enige geboorte van Jezus. In feite wordt Jozef, de echtgenoot van Maria, helemaal niet genoemd in het evangelie van Markus – en Jezus wordt een “zoon van Maria” genoemd. Maar nog opmerkelijker is het vreemde einde van Markus. Er zijn geen verschijningen van Jezus na het bezoek van de vrouwen op de paasmorgen aan het lege graf!

Net als de andere drie evangeliën vertelt MarKus over het bezoek van Maria Magdalena en haar metgezellen aan het graf van Jezus vroeg op zondagochtend. Bij hun aankomst vinden ze de versperring voor de ingang van het graf verwijderd en een jonge man – let op, geen engel – vertelt hun: “Wees niet ontsteld. Jullie zoeken Jezus van Nazareth, die gekruisigd is. Hij is opgestaan; hij is hier niet. Zie de plaats waar ze hem gelegd hebben. Maar ga, zeg tegen zijn discipelen en Petrus dat hij jullie vooruitgaat naar Galilea. Daar zullen jullie hem zien, zoals hij jullie heeft gezegd.” En ze gingen naar buiten en vluchtten weg bij het graf, want angst en verbazing hadden hen gegrepen, en ze zeiden niets (Markus 16:6-8). En daar eindigt het evangelie eenvoudig!

Markus geeft geen verslagen van iemand die Jezus ziet, zoals Mattheüs, Lucas en Johannes later rapporteren. Volgens Markus zullen eventuele toekomstige verschijningen of “waarnemingen” van Jezus in het noorden, in Galilea, plaatsvinden, niet in Jeruzalem.

Dit oorspronkelijke einde van Markus werd door latere christenen beschouwd als zo tekortschietend dat Markus niet alleen als tweede in de volgorde in het Nieuwe Testament werd geplaatst, maar dat er verschillende eindes werden toegevoegd door redacteuren en kopiisten in sommige manuscripten om de zaak te herstellen. Het langste gefabriceerde einde, dat Markus 16:9-19 werd, werd zo gewaardeerd dat het werd opgenomen in de King James Version van de Bijbel, die de afgelopen 500 jaar door protestanten werd gebruikt, evenals vertalingen van de Vulgata, gebruikt door katholieken. Dit betekende dat het voor ontelbare miljoenen christenen heilige geschriften werden, maar het is overduidelijk vals. Controleer maar eens of de volgende verzen in de Bijbel staan die je gebruikt – de kans is groot dat ze dat zijn, aangezien de Kerk, over het algemeen, het oorspronkelijke einde van Markus als onvoldoende beschouwde.

Hier is dat vervalste einde van Markus:

Toen hij vroeg op de eerste dag van de week opstond, verscheen hij eerst aan Maria Magdalena, van wie hij zeven demonen had uitgedreven. Ze ging het vertellen aan degenen die bij hem waren geweest, terwijl ze rouwden en huilden. Maar toen ze hoorden dat hij leefde en door haar gezien was, geloofden ze het niet. Daarna verscheen hij in een andere gedaante aan twee van hen, terwijl ze naar het platteland liepen. En zij gingen terug en vertelden het aan de anderen, maar ook zij geloofden het niet. Daarna verscheen hij aan de elf terwijl ze aanlagen aan tafel, en hij berispte hen vanwege hun ongeloof en hardheid van hart, omdat ze niet hadden geloofd degenen die hem hadden gezien nadat hij was opgestaan. En hij zei tegen hen: “Ga de hele wereld in en verkondig het evangelie aan de hele schepping. Wie gelooft en gedoopt wordt, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden. En deze tekenen zullen de gelovigen vergezellen: in mijn naam zullen ze demonen uitdrijven; ze zullen in nieuwe tongen spreken; ze zullen slangen oppakken met hun handen; en als ze enig dodelijk gif drinken, zal het hun niet schaden; ze zullen de zieken de handen opleggen, en ze zullen herstellen. Zo werd de Heer Jezus, nadat hij tot hen gesproken had, opgenomen in de hemel en ging hij zitten aan de rechterhand van God. En zij gingen overal heen en predikten, terwijl de Heer met hen werkte en het bericht bevestigde door bijbehorende tekenen

Ondanks dat dit einde overduidelijk vals is, houden mensen ervan en veroordelen conservatieve christenen tot op de dag van vandaag regelmatig “liberale” wetenschappers die deze vervalsing aanwijzen, en beschuldigen hen ervan “Gods woord” te willen vernietigen.

Het bewijs is duidelijk. Dit einde is niet te vinden in onze vroegste en meest betrouwbare Griekse kopieën van Markus. Volgens Bruce Metzger “tonen Clemens van Alexandrië en Origenes [vroege derde eeuw] geen kennis van het bestaan van deze verzen; bovendien getuigen Eusebius en Hieronymus dat de passage afwezig was in bijna alle Griekse kopieën van Markus die hun bekend waren.” [*] De taal en stijl van het Grieks zijn duidelijk niet van Markus, en het is vrij duidelijk dat de vervalser delen van de eindes van Matteüs, Lucas en Johannes (respectievelijk gemarkeerd in rood, blauw en paars hierboven) heeft genomen en eenvoudig een “correct” einde heeft gecreëerd.

Dus wat betreft het oorspronkelijke einde van Markus? De implicaties ervan zijn nogal verbazingwekkend voor de oorsprong van het christendom en het proberen te bepalen wat er echt is gebeurd op de paasmorgen. Let op de volgende implicaties.

  1. Omdat Markus ons vroegste evangelie is, geschreven volgens de meeste geleerden rond de tijd van de vernietiging van Jeruzalem door de Romeinen in 70 n.Chr., of misschien in het decennium daarvoor, hebben we sterk tekstueel bewijs dat de eerste generatie volgelingen van Jezus volledig tevreden was met een evangelie-account die geen verschijningen van Jezus rapporteerde. We moeten aannemen dat de auteur van het evangelie van Markus zijn account op geen enkele manier als ontoereikend beschouwde en dat hij ofwel doorgeeft of trouw bevordert wat hij beschouwde als het authentieke evangelie. Wat de meeste christenen doen als ze aan Pasen denken, is Markus negeren. Omdat Markus niets weet van verschijningen van Jezus als een opgewekte lichamelijke verschijning in Jeruzalem, wandelend, etend en zijn wonden tonend, zoals verteld door Matteüs, Lucas en Johannes, worden die verhalen simpelweg ingevuld om zijn vermeende tekortkoming in te vullen.
  2. Als we er echter voor kiezen om naar Markus te luisteren, die onze eerste getuige van het evangelie is, leren we iets behoorlijk verbazingwekkends. In Markus had Jezus zijn intieme volgelingen verteld na hun maaltijd: “Maar nadat ik ben opgewekt, zal ik jullie vooruitgaan naar Galilea” (Markus 14:28). Wat Markus gelooft, is dat Jezus is “opgeheven” of “opgewekt” naar de rechterhand van God en dat de discipelen hem in Galilea zouden “zien”. Markus kent geen verslagen van mensen die het opgewekte lichaam van Jezus, met wonden en al, in Jeruzalem ontmoeten. Zijn traditie is dat de discipelen hun epifanieën of “waarnemingen” van Jezus beleefden toen ze na het acht dagen durende Pesachfeest terugkeerden naar Galilea en in wanhoop terugkeerden naar hun vissen. Dit is precies wat we vinden in het Evangelie van Petrus, waarin Petrus zegt: “Nu was het de laatste dag van het Ongedesemde Brood; en velen gingen terug naar hun huis omdat het feest voorbij was. Maar wij twaalf discipelen van de Heer waren wenend en bedroefd; en ieder, bedroefd vanwege wat er was gebeurd, ging naar zijn huis. Maar ik, Simon Petrus, en mijn broer Andreas, met onze netten, gingen naar de zee. En daar was bij ons Levi van Alfeüs, die de Heer had … “Je kunt hier meer lezen over dit fascinerende “verloren” Evangelie van Petrus, maar dit einde, waar de tekst toevallig afbreekt, is zeer onthullend. Wat we hier zien, komt precies overeen met Markus. De discipelen keerden in wanhoop terug naar hun huizen in Galilea, hervatten hun werkzaamheden en beleefden pas toen hun “waarnemingen” van Jezus. Vreemd genoeg verschijnt deze traditie in een toegevoegd einde aan het evangelie van Johannes – hoofdstuk 21, waar een groep discipelen weer aan het vissen is, en Mattheüs kent de traditie van een vreemde ontmoeting op een aangewezen berg in Galilea, waar sommige van de elf apostelen zelfs twijfelen aan wat ze zien (Mattheüs 28:16-17). Het geloof dat Markus weerspiegelt, namelijk dat Jezus is “opgeheven” of opgeheven naar de hemel, komt precies overeen met dat van Paulus – die de vroegste getuige is van dit begrip van de opstanding van Jezus. Paulus vergelijkt zijn eigen visionaire ervaring opmerkelijk met die van Petrus, Jakobus en de rest van de apostelen. Dit betekent dat toen Paulus schreef, in de jaren 50 n.Chr., dit het opstandingsgeloof was van de vroege volgelingen van Jezus! Omdat Matteüs, Lucas en Johannes veel later komen en duidelijk de periode na 70 n.Chr. weerspiegelen toen alle eerste getuigen dood waren – inclusief Petrus, Paulus en Jakobus, de broer van Jezus, zijn ze duidelijk tweede generatie tradities en zouden ze geen prioriteit moeten krijgen. Markus begint zijn verslag met de zin “Het evangelie van Jezus Christus, de Zoon van God” (Markus 1:1). Voor hem is wat hij vervolgens schrijft, niet een gebrekkige versie daarvan die moet worden aangevuld of “gerepareerd” met latere alternatieve tradities over Jezus die verschijnt in een opgewekt lichaam in het paasweekend in Jeruzalem.

Bron: dr. James Tabor, vertaald met ChatGPT.

https://jamestabor.com/the-strange-ending-of-the-gospel-of-mark-and-why-it-makes-all-the-difference/

Meer info via Wikipedia:

Intern bewijs

Sommige deskundigen vinden vers acht een merkwaardige slotzin. Het laatste woord is het voegwoord γαρ (gar): “want”. γαρ kan echter wel een zin beëindigen, en doet dat onder meer in de Septuagint een aantal keren. Het zou wel bijzonder zijn als γαρ een verhaal afsloot.

Vers 9–20 passen nauwelijks als slot van het evangelie. De overgang van vers 8 naar vers 9 verloopt niet soepel. “Ze gingen naar buiten en vluchtten bij het graf vandaan, want ze waren bevangen door angst en schrik. Ze waren zo erg geschrokken dat ze tegen niemand iets zeiden. (9) Toen hij vroeg op de eerste dag van de week uit de dood was opgestaan, verscheen hij eerst aan Maria uit Magdala, bij wie hij zeven demonen had uitgedreven.”

Ten tweede noemt Markus de tweemaal aangekondigde verzoening van Jezus met zijn discipelen in Galilea (Markus 14:28, 16:7) niet. Ten slotte is de constructie “Toen hij was opgestaan” anders dan de eerder gebruikte passieve “hij is opgewekt”.

De oude handschriften

In één Latijns handschrift uit ongeveer 430 vinden we het “korte einde” zonder het lange. In dit Latijnse afschrift, de “Codex Bobbiensis”, “k”, wijkt de tekst van Markus 16 op meer plaatsen af; tussen 16:3 en 16:4 vinden we een inlassing die daar Christus’ hemelvaart blijkt te bespreken, het laat het laatste gedeelte van 16:8 weg, en bevat merkwaardige fouten in zijn weergave van het “korte einde”. Andere onregelmatigheden in de “Codex Bobbiensis” doen vermoeden dat het vervaardigd is door een (over)schrijver, die niet vertrouwd was met het materiaal dat hij kopieerde.

Omdat de geschriften van de kerkvaders vanaf het laatste gedeelte van de tweede eeuw wijzen op het bestaan van handschriften van Marcus met het “lange einde”, dateert men dit meestal vroeg in de tweede eeuw.[2] De deskundigen zijn er verdeeld over of het “lange einde” geschreven is voor het evangelie, of dat het een zelfstandige tekst was, die geplakt werd op het zo abrupte einde van het evangelie. Het gegeven dat het de verhaallijn aan het slot van 16:8 niet soepel oppakt, doet het laatste vermoeden. De geleerden zijn het er niet over eens of het Evangelie volgens Marcus oorspronkelijk stopte bij 16:8 – en zo ja, of dat met opzet was – of dat hij oorspronkelijk een ander slot heeft geschreven, dat verloren is gegaan. 

Nog gedetailleerder:

Papyrus 45 is weliswaar het oudste nog bestaande handschrift met tekst van Marcus, maar hoofdstuk 16 is zwaar beschadigd en heeft geen leesbare tekst meer. De laatste twaalf verzen, 16:9-20, ontbreken in twee 4e-eeuwse handschriften, de Codex Vaticanus en de Codex Sinaiticus; dit zijn de oudste handschriften met het gehele boek Marcus. Codex Vaticanus heeft een lege kolom na het einde van 16:8 en plaatst kata Markon, “volgens Marcus.” Er zijn nog drie andere blanco kolommen in de Vaticanus, alle in het Oude Testament, maar dat lijkt het gevolg van toevalligheden bij de vervaardiging van de codex – verandering van grootte van de kolommen, andere overschrijvers, en de witte bladzijde tussen Oude en Nieuwe Testament. Ze zijn alle drie het gevolg van toevallige omstandigheden, maar die witte ruimte tussen Marcus 16 en Lucas 1 is opzettelijk geplaatst. Er is wel geopperd dat een voorloper van de Codex Vaticanus ooit de westerse volgorde van de evangeliën had (Matteüs, Johannes, Lucas, Marcus), maar dat verduidelijkt niet, waarom een kopiërende schrijver opnieuw zo’n witte plek open zou laten als het niet meer functioneel is. De Codex Sinaiticus eindigt met 16:8 en euangelion kata Markon, “evangelie volgens Marcus”. De hoofdstukken van Marcus 14:54 tot aan Lucas 1:56 zijn door een andere kopiist geschreven. Tot aan 15:19 worden de letters dicht op elkaar geschreven; daarna worden de letters uitgerekt, om te vermijden dat er een lege plek ontstaat. Een ander handschrift, minuskel 304 (12e eeuw) mist de laatste twaalf verzen.

De groep handschriften die bekendstaat als Familie 1 en anderen zetten nog een aantekening bij Marcus 16:9–20, dat sommige afschriften de verzen niet hebben. De Codex Regius (Nieuwe Testament) geeft het korte slot na 16:8, waarna de verzen 9-20 volgen. In de groep handschriften die bekendstaat als Family K1 ontbreken bij de tekst van Marcus 16:9-20 de indeling in paragrafen aan de rand en de titels er boven Marcus 16:9–20 wordt in zijn traditionele vorm aangetroffen in ongeveer 10-15 uncialen, waarvan de oudste de Codex Alexandrinus is, en in alle onbeschadigde minuskels. De meeste tekstcritici staan een beetje sceptisch tegenover de bewijskracht van al die middeleeuwse minuskels die allemaal zo veel op elkaar lijken. 16:9-20 ontbreekt in meer dan 100 Armeense handschriften en de twee oudste Georgische handschriften. De Armeense vertaling dateert van 411-450; en de Georgische is afhankelijk van deze versie. Eén Armeens handschrift uit 989 heeft een aantekening bij 16:8 en 16:9: “Ariston eritzou”, dat wil zeggen ‘Door Ariston de oudste/priester’. Ariston of Aristion is bekend van een oude traditie (doorgegeven door Papias en anderen) als medewerker van Petrus en als bisschop van Smyrna in de eerste eeuw.

Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Marcus_16>

Funk, Robert W. and the Jesus SeminarThe acts of Jesus: the search for the authentic deeds of Jesus. HarperSanFrancisco. 1998. “Empty Tomb, Appearances & Ascension” p. 449-495.

Was Jezus God? Stond Hij echt op uit de dood? Of is legendevorming misschien een realistischere verklaring?

Een kernvraag over het christendom voor mij draait om de goddelijkheid en opstanding van Jezus. Want als Hij niet is opgestaan en geen God is, zoals Paulus ook beweert, dan is het geloof tevergeefs, en is er geen opstanding en dus geen hoop na dit leven. Mijn twijfel over de opstanding en goddelijkheid van Jezus ontstond geleidelijk door de volgende punten:

  • De verslagen van Jezus’ missie, met name zijn arrestatie en kruisiging (Goede Vrijdag), komen vrij goed overeen tussen de evangeliën, en zijn gedetailleerd door een bijna uur per uur verslag weergegeven in alle evangeliën. De opstandingsverhalen daarentegen bieden een chaotischer en naar mijn idee zelfs tegenstrijdig beeld. Lukas is bijvoorbeeld de enige die de hemelvaart vermeldt terwijl het toch wel een significante gebeurtenis is binnen het Christendom. In Markus is er geen opgestane Jezus, (hoewel het graf wel leeg is en de engel vertelt dat Jezus is opgestaan). Er staat een mysterieuze boodschap om naar Galilea te gaan (in de oudste geschriften ontbreekt Mk 9-20, zie dit artikel). In Mattheüs (28:7/10) vertelt Jezus beide Maria’s dat ze de discipelen moeten instrueren om naar Galilea te gaan, waar ze Hem zullen zien. Ze zien Hem daar op een berg in Galilea (vers 16), maar er is geen hemelvaart. En dan (en dit is een opmerkelijke tegenstelling) zegt Jezus in Lukas 24 tegen de discipelen dat ze in Jeruzalem moeten blijven (“blijft gij in Jeruzalem” (v. 49)), en dat doen ze tot het einde van het evangelie (v. 52), zonder enige indicatie of zelfs mogelijkheid dat ze ooit in Galilea zijn geweest (i.v.m. eerdere beschrijvingen en ontmoeting met Emmausgangers*). Een ander voorbeeld van een tegenstrijdigheid is de dag op welke Jezus stierf? Markus plaatst het op Pesach, terwijl Johannes aangeeft dat het de dag voor Pesach was. Hoewel er veel onderzoek is gedaan naar deze tegenstrijdige verslagen, is het moeilijk te ontkennen dat de evangeliën elkaar hierin tegenspreken, en dat is significant gezien de buitengewone aard van de opstanding en de wens naar consistente getuigenverklaringen (een rechter wordt ook argwanend als twee getuigen tegenstrijdige feiten noemen).
  • Het is bijzonder dat juist de herinneringen aan de opstanding zo tegenstrijdig en verwarrend zijn. Hoe kan dit, terwijl de opstanding zo onvergetelijk zou moeten zijn?
  • In de evangeliën vinden we veel historisch erg onwaarschijnlijke elementen, zoals de duisternis van drie uur midden op de dag en de opstanding van heiligen. Volgens Mattheüs (27:53) verschenen de opgestane heiligen zelfs “aan velen”. Deze uiterst opmerkelijke gebeurtenissen worden echter niet bevestigd door enige bron buiten de evangeliën, terwijl dit wel logisch was geweest gezien de vermoedelijke aandacht die ze zouden hebben getrokken.
  • Er lijkt sprake te zijn van ontwikkeling in zowel de evangeliën als de theologie over de goddelijkheid van Jezus. Zie bijvoorbeeld onderstaande grafiek:
Toename in materiaal over de periode na de opstanding. De telling van het aantal woorden heb ik gedaan door de Nederlandse Statenvertaling te gebruiken.
Toename in materiaal over de periode na de opstanding. De telling van het aantal woorden heb ik gedaan door de Nederlandse Statenvertaling te gebruiken.
  • In deze grafiek zien we dat het aantal woorden, het aantal verschijningen en het aantal fysieke bewijzen geleidelijk toeneemt naarmate het evangelie ouder wordt. Dit lijkt sterk te wijzen op (legende) ontwikkeling. Hoewel dit idee van meer zuivere, primitieve evangeliën naar meer ontwikkelde al in de 19de eeuw een belangrijk idee was en onderzoekers tot op de dag vandaag er allerlei argumenten tegen inbrengen is de trend opvallend. Het belangrijkste tegenargument is denk ik dat de brieven van Paulus, die ouder zijn (51-58 CE), Jezus al als God zien en theologisch erg ontwikkeld zijn, hoewel Paulus de opstanding wel als geestelijk/met een hemels lichaam lijkt te zien i.t.t. evangelieschrijvers, waar Jezus vaak opgestaan lijkt te zijn met een aards lichaam (1 Korinthe 15:42-44, hier kom ik hieronder op terug). Paulus schrijft dit al voor Markus. Ook is Paulus meer een filosoof en beweegt hij zich in andere kringen dan de evangelie schrijvers. Een ander recent tegenargument komt van Geurt Henk van Kooten, hoogleraar aan de universiteit van Cambridge, omdat hij beredeneert dat Johannes een ouder evangelie is. Dit omdat er in Johannes 5 in de tegenwoordige tijd wordt gesproken over een badhuis met 5 zuilen, terwijl dat tijdens de vernietiging van Jeruzalem in 70 CE vernietigd is. Daarom zou Johannes voor 70 CE geschreven moeten zijn, zeker omdat de taalkundige formule van ‘er is.. op een bepaalde plaats’ in geschriften van die tijd altijd duidt op iets dat er op dat moment van schrijven ook daadwerkelijk stond. Toch is volgens vakgenoten een tekst een smalle basis om te overtuigen: “Als je de tijdsaanduiding zo belangrijk vindt als Van Kooten, wat moet je dan met de mededeling verderop dat Betanië dichtbij Jeruzalem was?”, zegt nieuwtestamenticus Sam Janse in Trouw. “Bestond dat toen niet meer?” Ook zijn er andere teksten die wel wijzen op dat Johannes ‘nieuwer’ is. Bijvoorbeeld dat mensen die Jezus als Messias belijden de synagoge worden uitgegooid. “Dat is toch van na het jaar 70, uit de tijd dat kerk en synagoge uiteen gingen?”, aldus Janse. Ook Riemer Roukema, emeritus hoogleraar Nieuwe Testament, is niet om zoals zijn citaat in hetzelfde Trouw artikel bewijst. “Van Kooten wijst op de tegenwoordige tijd: het badhuis was er niet, het is er. Maar dat kan ook komen doordat Johannes een oudere bron heeft gebruikt die hij onveranderd in zijn tekst opnam. Of hij deed wat we allemaal wel doen: we vertellen over vroeger alsof het nu is, om je verhaal te verlevendigen.” Een moeilijk punt voor de theorie dat Johannes ouder is en mogelijk geschreven door een directe ooggetuige (want dat is dan het vervolg argument dat vaak gemaakt wordt) is ook dat het sowieso de apostel zelf niet kan zijn geweest die het schreef omdat de apostelen volgens de Bijbel zelf ongeletterde mensen waren (Handelingen 4:13).
  • Ook al klopt het idee van eerst zuivere evangeliën naar steeds ontwikkeldere evangeliën en ideeën over de godheid van Jezus niet, dan nog zijn de enige relatief recente bronnen de brieven van Paulus, gedateerd vanaf ongeveer 50 na Christus, en de evangeliën die rond 70 na Christus zijn geschreven. Dit betekent dat ze nog steeds minstens 20 tot 40 jaar na de vermeende opstanding van Jezus (30-33 na Christus) zijn ontstaan, waardoor er voldoende tijd was voor het ontstaan van mogelijk onnauwkeurige verhalen en legendes. We hebben namelijk vrijwel geen inzicht in wat er is gebeurd in de jaren tussen de dood van Jezus en het verschijnen van de brieven en evangeliën. We weten daarnaast dat verhalen snel opgeblazen kunnen worden vooral in een tijd waarin zaken niet gemakkelijk te verifiëren waren en velen niet bijzonder sceptisch waren getuige het vele bijgeloof.
  • Paulus lijkt een andere visie te hebben op de opstanding dan Marcus (de twee oudste bronnen). Zoals ik eerder al schreef ziet Paulus een opstandingslichaam meer als geestelijk: “Zo zal het ook zijn met de opstanding van de doden. Wat gezaaid wordt in vergankelijkheid, verrijst in onvergankelijkheid; wat gezaaid wordt in oneer, verrijst in heerlijkheid; wat gezaaid wordt in zwakheid, verrijst in kracht; een natuurlijk lichaam wordt gezaaid, een geestelijk lichaam verrijst” (1 Korintiërs 15:42-44). In Marcus gaat het over een leeg graf. Hoewel de andere evangeliën minder relevant zijn omdat die vaak gebaseerd zijn op Marcus en zelfs zijn verhaal niet iets mooier vertellen, zien we hierin ook elementen dat Jezus zijn handen toont of brood breekt om zijn fysiekheid aan te tonen. Soms staat hij bijvoorbeeld ook plotseling in het midden van de groep discipelen verschijnt, en lijkt niet herkent te worden, maar dat is in evangeliën die nieuwer zijn dan Marcus. Hoewel een transformatie visie dan nog zou kunnen, waarin Jezus zowel een fysiek opgestaan lichaam heeft als een hemels lichaam, vind ik dat al aardig richting mental gymnastics gaan en is het betrouwbaarder de twee oudste bronnen met elkaar te vergelijken. De vraag door deze verschillen in opstandingstheologie is hoe betrouwbaar onze oudste bronnen/getuigen eigenlijk zijn?
  • Een andere vraag over de betrouwbaarheid van de getuigen heeft te maken met collaborative storytelling: praktijkcasussen hebben aangetoond dat als getuigen met elkaar praten de getuigenissen ver van de waarheid af kunnen komen te staan (Vgl. W.A. Wagenaar & H. Crombag, The Popular Police and other cases (AUP, 2005). In het geval van de evangelie schrijvers geld dit ook omdat de verhalen constant besproken zijn over tientallen jaren en deels op dezelfde verhalen gebaseerd zijn.
  • Eerst vond ik het moeilijk te geloven dat legende ontwikkeling plaatsvindt, totdat ik ontdekte dat dit sowieso gebeurt. In het apocriefe evangelie van Petrus staat bijvoorbeeld dat tijdens de opstanding van Jezus een hele troep soldaten de wacht hield, evenals de Joodse schriftgeleerden, en dat zij allemaal zagen dat drie personen uit het graf kwamen, met hoofden tot in de hemel en het kruis sprekend. Tegenwoordig gelooft niemand dit. Dit apocriefe evangelie dateert van het begin tot het midden van de tweede eeuw (ca. 100 tot 130 CE). Legendes kunnen dus vrij snel ontstaan. Dit evangelie bevindt zich ongeveer op dezelfde afstand van Johannes (95 CE) als het evangelie van Markus (70 CE) van de werkelijke gebeurtenissen rond Jezus.
  • Ook vind ik het opvallend dat Markus zoals wij dat in de Statenvertaling zien, niet het einde heeft dat het eigenlijk had in de oudste manuscripten (zie dit artikel).
  • Een ander punt van twijfel over de goddelijkheid van Jezus is dat Hij sterk leek te geloven dat Hij (of de Zoon des mensen) en zijn koninkrijk spoedig (binnen een generatie) terug zouden komen op aarde. Voor veel teksten zijn oplossingen bedacht, maar voor Mattheüs 24:34 lijkt dit onmogelijk. **

Waarom de vraag of Jezus echt opstand uit de dood en of Hij God is voor mij uitdagende vraag is? Ik wil er heel zeker van zijn dat mijn geloof waar is. Als het verhaal van Jezus als God waar is dan is het van het grootste belang. Dan zou ik de hele wereld willen overtuigen van de goddelijkheid van Jezus. Hij is dan de enige waar het allemaal om draait in de wereld (Lewis). Maar om hier volledig op te vertrouwen, wil ik wel dat het een betrouwbaar verhaal is. Net zoals je bij het kopen van een auto wilt weten of het een goede auto is, of wanneer een wetenschapper test of een bepaalde hypothese waar is, wil je overtuigende argumenten en een consistent verhaal. In dit geval wordt van je gevraagd iets buitengewoons te geloven: de Zoon van God komt naar de aarde om uiteindelijk aan het kruis te sterven en weer op te staan (waarbij je je sowieso kunt afvragen waarom God het op deze manier wilde: als Hij God is, zou Hij veel eenvoudigere, duidelijkere methoden kunnen gebruiken die zouden leiden tot veel meer verheerlijking van God. Maar dan zet ik mezelf op de stoel van God). Alleen al het percentage mensen dat is opgestaan maakt duidelijk dat het echt een bijzondere claim is. Zelfs als we de Bijbel geloven is dit percentage erg laag, zoals deze berekening van Bart Klink van www.deatheist.nl laat zien: stel dat er 1.000 mensen zijn opgestaan en je deelt dit door de naar schatting 117 miljard mensen die geleefd hebben, dan kom je uit op een percentage van 0,00000085% van de mensen die zijn opgestaan. Het feit dat het zo’n bizar geloof is, betekent dat het niet vreemd is dat we een degelijke onderbouwing willen toch (de Sagan standaard: Extraordinary claims require extraordinary evidence)? Ik denk ook dat God graag zou willen dat we hier grondig onderzoek naar doen, want anders zou onze keuze vooral afhangen van onze opvoeding, gezien het feit dat de meeste mensen blijven geloven in wat hun ouders geloofden.

Dat ik hieraan twijfel is overigens niet vreemd. Er was ook veel twijfel onder de discipelen. Zie bijvoorbeeld in Handelingen 1:3: Jezus toonde hen met vele tekenen dat hij leefde (Waarom? Het is toch meteen duidelijk of iemand leeft of niet?). In Mattheüs 28:17 twijfelen sommige discipelen, maar waarom als hij recht voor ze staat? In Johannes moet hij zijn handen tonen (20:20). Dus op zijn minst herkennen de discipelen Hem niet heel goed, wat ook al opmerkelijk is gezien ze jaren met Hem doorgebracht hebben.

Het feit dat de gemiddelde kerkganger (in mijn bubbel uiteraard) over deze discussie vrij weinig lijkt te (willen) weten, vind ik opmerkelijk. We zijn wel druk bezig met hoe we door Jezus gered kunnen worden, maar we hebben eigenlijk geen goede argumenten voor waarom hij zo goddelijk is als vaak wordt gedacht. Sterker nog, als ik hierover vragen stel aan mensen, wordt de sfeer direct gespannen of krijg ik boze e-mails/reacties, zelfs van theologen die hier expert in zijn. Dat maakt mij alleen maar wantrouwender. Waarom zouden we niet gewoon de feiten mogen onderzoeken en zoeken naar wat waar is of niet?

Er zijn natuurlijk nog veel meer vragen en argumenten, zoals bijvoorbeeld de belijdenis van de 500 in 1 Korinthe 15 (zie dit artikel). Maar als ik uit hypotheses moet kiezen, denk ik dat er meer argumenten zijn om voor de hypothese te kiezen dat er legendevorming rondom de opstanding en misschien ook verdere persoon van Jezus heeft plaatsgevonden, dan voor de hypothese dat Hij de Almachtige Zelf was. Daarbij ontken ik zeker niet dat hij (bijna) bovenmenselijke wijsheden verkondigde en daarvoor heeft willen lijden tot in de dood.

*Hieronder mogelijke oplossingen van de Galilea-Jeruzalem-tegenspraak en mogelijke weerleggingen.

  • Zien de discipelen Jezus in Galilea (Mt, Mk) of in Jeruzalem (Lk, Jh):
    • Mattheüs 28:7/10: Jezus verteld beide Maria’s dat ze de discipelen moet instrueren om naar Galilea te gaan waar ze Jezus zullen zien. Ze zien Hem daar op een berg in Galilea (vers 16).
    • Markus 16: één engel zegt dat ze naar Galilea moeten gaan. Het tweede deel van Markus 16 is vervolgens niet aanwezig in de oudste gevonden manuscripten. Daarin staat dat Jezus aan de elve verschijnt, maar niet op welke locatie en dat Hij naar de hemel is gegaan na met hen gesproken te hebben.
    • Lukas 24: meerdere vrouwen, 2 mannen in blinkende klederen (engelen?), de discipelen geloven de vrouwen niet. Petrus die naar het graf gaat. Op dezelfde opstandingsdag verschijnt Jezus aan de 2 Emmausgangers (v. 13). Na die verschijning, kort na het avondeten, (dezelfde ure, v. 33), gaan de 2 emmausgangers naar Jeruzalem. Terwijl de discipelen en de emmausgangers praten (v. 36) verschijnt Jezus: Hij zegt dat ze in Jeruzalem moeten blijven (“blijft gij in Jeruzalem”(v. 49)), en dat doen ze tot het eind van het evangelie (v. 52). Hij stijgt daar ook op in Bethanie, in de buurt van Jeruzalem. In Handelingen blijven ze zeker 40 dagen in Jeruzalem en nog langer, totdat vervolging hen uit Jeruzalem drijft.
    • Johannes 20: Een enkele Maria, zag den steen weggenomen, gaat naar Petrus en waarschijnlijk Johannes. Ze verteld dat de Heere Jezus weggenomen moet zijn. Dan gaan de discipelen mee en weer terug naar huis. Dan ziet Maria twee engelen, en achter haar staat Jezus. Op diezelfde dag verschijnt Jezus aan de discipelen (het moet in Jeruzalem zijn omdat 80 mijlen (minimaal 120 km: Jerusalem naar Tiberias) naar Galilea lopen niet kan in die tijd) verschijnt Jezus.  Dan sluit hoofdstuk 20 af met de geschiedenis van Thomas, en dat meer wonderen niet beschreven worden (vers 30), maar vervolgens vertelt hoofdstuk 21 nog een verschijning Jezus aan de zee van Tiberias (in Galilea!). Icm de andere stijl denken Bijbelwetenschappers dat dit laatste stuk later toegevoegd is.
      • Oplossingen:
        • 1. eerst ontmoeten ze Jezus in Galilea en vervolgens in Jeruzalem, waar ze dan vervolgens moeten blijven. Makes no sense: Waarom zijn ze dan verrast als ze Jezus zien, terwijl ze hem al gezien hadden in Galilea?
        • 2. Ze zagen Jezus tussen Lukas 24:43 en 44 in Galilea. Makes no sense: het is moeilijk te geloven dat Jezus de vrouwen bij de tombe zegt ga naar Galilea, en daar zullen ze me zien, maar dat hij eigenlijk bedoelt: ga naar Galilea waar ze mij zullen zien, maar eigenlijk zullen ze me eerst zien in Jeruzalem en dan pas in Galilea. Mattheus en Markus lijken dit af te schilderen als de eerste keer dat ze Jezus gaan zien. Bovendien ontmoet Jezus de Emmausgangers op dezelde dag als hij opgewekt is en ziet de elve in Jeruzalem op dezelfde dag. 

** Jezus’ terugkomst in de huidige generatie:

Volgens mij is het echt een probleem dat Jezus denkt dat de Zoon des mensen al heel gauw terug gaat komen. Zie bijvoorbeeld Mattheüs 10:23: Jezus voorspelt dat voordat de discipelen hun reis door Israël afgemaakt hebben de Zoon des mensen terugkomt. De verklaring van de tempelvernietiging in het jaar 70 na Christus is zwak, omdat deze tekst niets vermeldt over oordeel, alleen dat Jezus komt!

Ook door Paulus wordt over een spoedige terugkomst gesproken; mensen moesten maar niet meer gaan trouwen daarom! 1 Thessalonicenzen kalmeert bijvoorbeeld de christenen die verward waren omdat sommige leden gestorven waren voordat Jezus kwam. Kregen zij de beloning niet van Jezus in zijn tweede komst? Paulus schrijft daar dat de doden als eerste zullen opstaan, zodat zij ook de beloning zouden krijgen. Hij schrijft ook dat ze constant gereed moeten zijn omdat Jezus zomaar kan komen.

Het was heel duidelijk dat deze Goddelijk geinspireerde personen (Jezus, Paulus) dachten dat het einde heel nabij was.